LEZEN: Neh. 1:1-2:5
Och Heere, laat Uw oor toch opmerkzaam zijn op het gebed van Uw dienaar, en op het gebed van Uw dienaren, die er vreugde in vinden Uw naam te vrezen. Doe uw dienaar vandaag toch slagen… – (Neh. 1:11)
Nehemia hoort in Babel over Jeruzalem na de terugkeer uit ballingschap. Hij wordt verdrietig om de ellende die er is. In de muren zijn gaten geslagen, poorten zijn verbrand. Men is blootgesteld aan rovers en plunderaars. Ook de tempeldienst komt in gevaar en het leven naar Gods geboden.
Nehemia voelt zich geroepen om zich in te zetten voor herstel. Hij wil zich daarbij laten leiden door Gods Woord. Want hij en anderen die met hem willen meewerken, vrezen de Heere. Ze willen God dienen in eerbiedige afhankelijkheid. Daar vinden ze hun vreugde in.
Nehemia leeft met God. Hij gaat bidden voor het plan dat hij wil uitvoeren. Daarvoor heeft hij de toestemming nodig van koning Arthahsasta. Het wordt een indringend smeekgebed, waarin hij de grootheid van God looft, de zondigheid van hem en de andere Israëlieten belijdt, en pleit op Gods verbondsbeloften.
Ook vraagt hij of de Heere hem wil laten slagen in zijn verzoek aan de koning om naar Jeruzalem te mogen reizen. Om daar de stad weer op te bouwen. Als hij later naar de koning gaat, bidt hij weer of de Heere het gesprek wil zegenen. En als hij dan toestemming krijgt, zegt hij dankbaar: de goede hand van de Heere mijn God is met mij (2:8,18).
Nehemia laat zien dat in het leven van een gelovige bidden en werken horen samen te gaan. Beide bij de beloften en eisen van Gods Verbond. Zo leef je steeds met en voor God. Dat betreft kerkenwerk, maar ook je werk voor het onderhoud van jezelf en je gezin. Laten ook wij God betrekken bij al onze plannen en Hem er ook achteraf voor danken.
Bidt u ook steeds voor werk voor kerk en gezin?
Zingen: Ps. 127:1
