LEZEN: Joh. 16:16-28
Voorwaar, voorwaar alles wat U de Vader zult bidden in Mijn naam, zal Hij u geven. – Joh. 16:23b
Het eerste dat de Heere Jezus zijn discipelen en ons leert voor ons bidden is om de Heere God aan te spreken als “onze Vader”. Dat is niet zo vanzelfsprekend. Als je naar de gebeden in het oude testament kijkt, zoals bijvoorbeeld die van David, Daniël en Nehemia, ontbreekt deze aanspraak van “Vader”. Wel wordt God met alle eerbied en ootmoed aangeroepen als HEERE, God van het verbond en als de almachtige Schepper van hemel en aarde. Gods aangezicht werd ook toen gezocht in afhankelijkheid en er werd gepleit op Gods trouw aan Zijn beloften.
Maar het is de Heere Jezus die ons weer bij God als Vader heeft teruggebracht. Zijn zoenoffer aan het kruis maakt ons weer tot Gods kinderen! Door Hem mogen we weer gemeenschap met God hebben. Jezus laat dit voorrecht ook aan ons weten. Door Zijn Woord en Geest.
Juist na Zijn opstanding worden de discipelen daarmee getroost. Ze mogen met alles nu rechtsreeks naar God de Vader toe. Denk aan wat Hij na Zijn opstanding tot Maria Magdalena zei: “Ik vaar op naar Mijn Vader en uw Vader, en naar Mijn God en uw God”. Door Zijn Geest laat Hij ons steeds weten dat wij “kinderen van God” zijn. Het is Zijn Geest door Wie wij roepen: Abba, Vader! (Rom. 8: 16,17). Dat wij God aanroepen als Vader is dus het werk van Jezus Christus. Zijn naam zelf staat niet in het onze Vader genoemd, toch is Zijn werk betrokken bij elke bede.
We kunnen dan ook nooit God aanroepen als Vader als we dat niet zouden doen “in de naam van Jezus Christus”. Dat wil zeggen in bewuste gemeenschap met Hem als onze Zaligmaker. Hij Zelf is de garantie dat God ons als Vader alles zal geven wat wij nodig hebben in dienst van Zijn Koninkrijk, zoals dit in het onze Vader genoemd wordt.
Is er schroom om God Vader te noemen?
Zingen: Gez. 5:1
