LEZEN: Deut. 3:1-10, 31:1-8
… Uw ogen hebben alles gezien wat de HEERE, uw God, met deze twee koningen gedaan heeft; zo zal de HEERE doen, met alle koninkrijken waar u naar toen trekt. Wees niet bevreesd voor hen, want de HEERE … is het die voor u strijdt. – Deut. 3:21,22
Israël mag na 40 jaar omzwervingen eindelijk het beloofde land binnengaan. Het is in die lange tijd beproefd op de echtheid van hun geloof. Velen hebben ongeloof getoond en zijn gestorven in de woestijn. Ondanks Gods grote daden en genadegaven bleken ze opstandig (Datan en Abiram), moedeloos en ontevreden (Massa en Meriba), vreesachtig (na de verkenning van Kanaän) of lieten zich verleiden (gouden kalf, Baäl Peor).
Straks begint de verovering van Kanaän. Hoe zal dit volk dit kunnen? Mozes houdt eerst een uitvoerige preek. Om het volk te leren de HEERE te volgen, dienen en eren op een manier die bij Hem past. Daarbij blikt hij terug wat er vanaf Horeb is gebeurd.
Jozua zal de nieuwe leider zijn, want Mozes mag het land niet binnengaan (Num.20:12). Jozua is naast Kaleb één van de twee verspieders die de HEERE wel trouw zijn gebleven. Hij volgt Mozes op. Daarvoor is trouw en moed nodig. Het volk leiden is niet gemakkelijk gebleken, en ook de vijanden zijn schrikwekkend. Jozua wordt diverse keren bemoedigd, direct bij zijn bevestiging (Num. 27:18) door Mozes, nu herhaald in Mozes’ preek, later opnieuw (Deut. 31:1-10); en tenslotte rechtsreeks door de HEERE als Mozes is overleden (Joz. 1).
Jozua moet op de HEERE vertrouwen, Hij is het Die strijdt. Net als Zijn overwinning op de machtige koningen Og en Sihon, zal de HEERE steeds overwinnen. Die bemoediging is er ook voor het volk en staat er ook voor ons. Ook wij hoeven niet bevreesd te zijn voor de goddeloze vijandige wereld, aangestuurd door de grote tegenstander. Ook al zijn we klein in getal en kracht.
Laten ook wij letten op de grote daden, die de HEERE heeft gedaan. Om vol vertrouwen te gaan op de wegen die Hij ons voorschrijft. Hij zorgt voor de overwinning in Zijn Zoon (Openb. 6:2). Vast en zeker.
Ben je wel eens moedeloos m.b.t. geloof en kerk?
Zingen: Gez. 34:2
