LEZEN: Deut. 4:25-31: Als u een beeld zult maken … en doen wat slecht is in de ogen van de HEERE uw God … De HEERE zal u dan overal verspreiden … Daar zult u goden dienen die het maaksel van mensenhanden zijn … dan zult u terugkeren naar de HEERE … Hij zal u niet loslaten.
De HEERE wilde dat Zijn volk Zijn woorden niet zouden vergeten. Deze moesten heel hun leven gaan beheersen, ook als ze eenmaal in Kanaän zouden wonen. Daar mochten ze met de Heere in vrede leven, onder Zijn gunstrijke zegen als ze zich zouden houden aan Zijn verbondswoorden. Hun leven zou heel anders worden dan het leven van de heidenvolken van Kanaän. Maar de HEERE weet wat er in de mens is. Als ze weer een tijd welvaart zouden kennen, kunnen ze gemakkelijk Gods woorden loslaten en doen wat slecht is in Zijn ogen. Daarmee zullen ze Hem vertoornen.
Mozes zet zijn woorden kracht bij door als Gods profeet de hemel en de aarde als getuigen in te roepen, dat God dan met een verschrikkelijke straf komt. Die zullen zij niet ontlopen. Ze kunnen niet doen alsof ze Gods woorden en dreiging niet hebben gehoord. De schepping is getuige (zie ook 32:1,2). Gods straf houdt in de verschrikking van de ballingschap: verspreiding over de volken, veel slachtoffers, en het dienen van heidense afgoden.
Toch zal de HEERE Zijn barmhartigheid laten zien als ze zich daar bekeren: Hij zal Zich dan weer over hen ontfermen. Hij zal het verbond, dat Hij onder ede gesloten heeft, niet vergeten. Hij is barmhartig en trouw. Ook bij ons is de verleiding groot om de HEERE te vergeten en achter de goden van onze tijd aan te lopen. Daarmee verwekken ook wij de HEERE tot toorn en levert Hij, zonder bekering, ons over aan die afgoden. Dat God barmhartig is, bewees Hij aan ons in het offer van Zijn Zoon.
Als wij God en Zijn Woord vergeten is dat dan ook ernstiger dan Israëls zonde. Laten we Hem Die spreekt dan niet afwijzen en ons tot Hem bekeren als we dat wel doen, Hebr. 12:25.
Is de verleiding die Israël onderging, nu herkenbaar?
Zingen Ps. 80:10
