LEZEN: Deut. 12:1-14
Dan zal daar de plaats zijn die de HEERE uw God, zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen. … en daar zult u zich verblijden voor het aangezicht van de HEERE, uw God, … Daar moet u uw brandoffers brengen en daar moet u doen alles wat Ik u gebied. – Deut. 12:11-14
Mozes is in zijn rede nu toegekomen aan de plaats en inrichting van de erediensten in het beloofde land. Israël mag zich niet inlaten met de heidense afgodsdienst. Die is de Heere een gruwel (vs 31). Alles daarvan moet afgebroken en vernield worden (vs.2-4). De HEERE wil één plaats hebben (vs.5,14) om Zijn naam, dat is Hij Zelf, daar te laten wonen.
Zijn eredienst mag ook geen heidense trekken hebben (vs.4, tweede gebod). Dat is Hem een gruwel en haat Hij (vs. 31). God wilde voor Zijn kerk als het vrouwenzaad een tegenstelling, een antithese met het slangenzaad, juist waar het aankomt op de verering van Zijn naam. Hij vraagt een zuivere, heilige, Hem welgevallige eredienst. Dat vraagt Hij ook van ons. Niet alleen tijdens de kerkdienst, maar in heel ons leven met Hem. De verlossing van Israël uit Egypte was al direct bedoeld dat het volk Hem feestelijk zou gaan dienen. Zo moest Mozes dat al aan Farao laten weten (Ex. 5).
Maar hoe kon het zondige volk Zijn God ontmoeten? Daarvoor was de dienst van de verzoening en de dankbaarheid nodig: allerlei offers, zoenoffers (heenwijzend naar de Christus) en dank- en gelofteoffers (vs.6).
Bij ons zijn die schaduwen weg. Christus heeft Zijn zoenoffer volbracht. Zo is onze eredienst ook een feestelijke ontmoeting met God (Hebr.12:22-24). Zonder offers, maar wel met eerbied en in heiligheid. Om God te dienen op een Hem welgevallige wijze (Hebr. 12:28). Opleuken en aanpassen aan de wereld past daar niet bij. Maar wel onze vreugde in en dankbaarheid aan de Hem onzer Zijn genaderijke zegen.
Is de eredienst voor jou reden tot blijdschap?
Zingen: Ps. 48: 4
