Niemand in er als God, Jesjurun! … De eeuwige God is voor u een woning, en onder u zijn eeuwige armen. Hij verdrijft de vijand voor u uit …. Israël zal veilig wonen … een land van koren en nieuwe wijn… – Deut. 33:26-28
Na het indrukwekkende lied van hoofdstuk 32 volgen nog de laatste woorden van Mozes. Dat zijn geen woorden van dreiging en oordeel, maar van zegen, en de allerlaatsten ervan vooral van lof. Mozes noemt Israël Jesjurun, een erenaam waarvan de betekenis niet helemaal duidelijk is (zie ook 32:15).
Toch moet Israël zich niet beroemen op zijn naam maar op zijn God! De enige en eeuwige God! De almachtige Die alles overziet en in alles voorziet. Alleen Hij Zelf zal hen rust en vrede geven in het beloofde land.
Wat waren ze eens bang geweest voor de volken toen het land werd verkend vanuit de woestijn. Maar daarmee hebben ze God vertoornd. Laat Israël nu op hun God vertrouwen! Hij is de hemelse Helper. Hij verdrijft hun vijanden. Dan zal het hen goed gaan. Want God is hun altijd tot een toevlucht, een woning waar ze veilig zijn en rijk.
Hij geeft ons geen woning, maar is onze woning. Zo dichtbij is de HEERE om bij Hem bescherming en rust te vinden. Niet even en van tijd tot tijd. Maar voortdurend: “onder u zijn eeuwige armen”. Als een kind worden we door Gods machtige zorgzame vaderarmen gedragen door alles heen. Ps. 145:4 (berijmd) “De HEERE is sterk, onwankelbaar in macht, Hij schraagt wie valt, verleent de zwakken kracht. Wie onder leed en moeiten gaan gebukt, richt Hij weer op, hoe zwaar de last ook drukt”.
God geeft Zijn zegen over allen die Hem liefhebben. In Israël betekende dat ook koren en nieuwe wijn. Wij mogen dat vooral geestelijk zien. Deze God is onze zaligheid. Wie zal die hoge majesteit dan niet met eerbied prijzen!