Het vorige artikel ging over wat identiteit is. Voor een gelovige is dat beeld van God zijn: in geloof God dienen en eren zoals Hem dat welgevallig is. Het is goed na te gaan hoe deze identiteit in de geschiedenis vorm heeft gekregen. En waarom we onze identiteit “gereformeerd” noemen.
Strijd en afval in de heilsgeschiedenis
Al direct na de zondeval wordt duidelijk dat Gods volk, de kerk, te maken krijgt met de vijandschap die God Zelf in de moederbelofte gesteld. De vijandschap tussen vrouwenzaad en slangenzaad. De linie van het vrouwenzaad, de kerk, loopt via Seth en Enos tot Noach. In die tijd neemt de kerk onvoldoende de strijd die de HEERE gesteld heeft in acht: men vermengt zich in overgrote meerderheid met de wereld (Gen. 6). Uiteindelijk blijft alleen Noach en zijn gezin, slechts acht kerkleden over. Door Gods genade en trouw worden zij gered in Zijn gericht van de zondvloed, die over heel de aarde komt. Na de zondvloed en de torenbouw van Babel gaat het opnieuw mis met de vereiste strijd. Het resultaat ervan is dat er uiteindelijk maar weinig gelovigen zijn en zelfs bij hen worden afgoden gediend (Joz. 24:2).
God roept dan Abram met Sara weg uit hun familie en beveelt hen naar Kanaän te trekken (Hebr. 11:8v). Met Abram sluit God dan het verbond der genade en maakt hem daarbij tot vader van alle gelovigen, waarbij hij de naam Abraham krijgt. De beloften die Abraham krijgt wijzen op het wereldomvattende programma dat God in Christus zijn kerk via zijn nakomelingen uiteindelijk over heel de aarde gaat vergaderen en tot zaligheid gaat brengen.
Uit Abraham komt Israël voort, het volk van God waaruit de Messias geboren zal worden. In Zijn genade redt God het volk uit Egypte na 400 jaar onderdrukking en sluit Hij met hen Zijn verbond bij de Sinaï. Maar ook Israël valt bij herhaling in meerderheid van God af en kiest de kant van de tegenstander: de duivel met zijn afgodendienst. Ondanks alle vermaning in Mozes’ rede van Deuteronomium blijven ze eigenwillig gedrag vertonen ook als ze in het beloofde land wonen. Slechts onder sommige gelovige koningen is er reformatie, terugkeer naar Gods Woord, zoals onder David, Salomo, Hizkia en Josia. Maar die reformaties zijn steeds van voorbijgaande aard. De doorgaande afval leidt uiteindelijk tot de voorzegde ballingschap naar Babel. Wanneer er na 70 jaar een rest van terugkeert, valt ook die rest in hetzelfde patroon (Hand. 7:1-53).
Als dan 400 jaar later de Heere Jezus verschijnt als de Christus, zijn er nog maar weinigen die God echt trouw zijn. Weinigen van Zijn volk willen in Hem geloven als de beloofde Zaligmaker. De meerderheid is verblind en neemt Hem niet aan. Na Zijn volbrachte zoenoffer, overwinning op de satan en opstanding uit het graf, stelt Christus Zijn apostelen aan om hen naar alle einden van de aarde te zenden met Zijn heerlijk Evangelie van verlossing en genade.
Strijd en afval in de kerkgeschiedenis
Na Pinksteren groeit de kerk van Christus en breidt zich uit over vele landen. Toch blijft ook dan steeds strijd nodig om trouw te blijven aan Christus en God de Vader. Strijd tegen eigenwilligheid, strijd tegen dwaalleer in de kerk en strijd tegen verleidingen van buitenaf. Het is zoals steeds de strijd tegen de doodsvijanden, de duivel, de wereld en je eigen zondige vlees, je oude mens.
Deze strijd kent na Christus’ hemelvaart wel een ander karakter: Christus heeft Zijn tegenstander overwonnen en uit de hemel geworpen, maar nog niet helemaal uitgeschakeld. De overwinning is toegezegd aan allen die in Zijn dienst strijden, die Hem volgen waar Hij ook gaat. Hij komt hen met Zijn Woord en Geest te hulp. Gods Woord is voor hen het zwaard van de Geest (Ef. 6). De strijd is de strijd van Christus. Hij overwint. Dit zijn niet alleen toezeggingen, maar is realiteit (1 Joh. 2:13,14). Want de Geest van Christus woont en werkt in Zijn leden.
Het is na Pinksteren de strijd van de laatste dagen (Hand. 2:17-21;2 Tim.3:1v;2Petr. 2:1v, 3:3v). Gods Woord leert dat het dan nog zwaar zal worden. Want de duivel die uit de hemel is geworpen, gaat in alle grimmigheid en verleiding op de kerk af. Hij weet dat hij maar weinig tijd heeft (1 Petr. 5:8; Openb.12:12). De kerk helemaal overwinnen kan hij niet (Matt. 16:18), haar ernstig beschadigen wel (Matt. 24:10-13, Openb. 11:7). Overigens staat dat niet buiten Gods beleid en Christus’ koningschap (Matt. 24:22; Openb. 20:1,2). Ook na Pinksteren heeft de kerk het nog moeilijk heeft om de goede strijd te strijden. Dat blijkt wel uit alle nieuwtestamentische brieven. De meeste christelijke gemeenten aan wie deze brieven geschreven zijn, bestaan intussen niet meer.
(wordt vervolgd)
