En toen zij weggegaan waren, predikten zij dat men zich moest bekeren. En zij dreven veel demonen uit en zalfden veel zieken met olie en maakten hen gezond. – Mark. 6:12,13
De Heere Jezus zendt zijn twaalf discipelen uit om het Evangelie van bekering te prediken en daarbij wonderen te doen. Hij geeft hen daarvoor gaven en krachten waarover een gewoon mens niet kan beschikken. Weer bewijst Jezus tegelijk God en mens te zijn. Dat hebben de inwoners van Zijn vaderstad Nazareth niet willen geloven (vs. 1-6). Zij zien in hem ondanks Zijn wonderen, een gewoon mens. Er is bij hen geen geloof in Hem als hun Zaligmaker. Maar is dat geloof er elders in Israël wel?
Jezus gaat nu Zijn volk breder voor de keuze stellen: vóór of tegen Hem. Daarbij zullen ze het Evangelie mogen horen. Om die reden zendt Hij nu Zijn discipelen uit: twee aan twee als getuigen van Hem. Veel hoeven ze niet mee te nemen: een staf en sandalen. Geen extra kleren, geen voedsel, geen geld: de Heere Die hen uitzendt zal in alles voorzien. Ze staan in Zijn dienst en dan ook onder Zijn zorg (2 Tim. 2:4). Ze zijn door Hem bevoegd en toegerust om zelfs demonen uit te drijven. Ook zieken zullen ze mogen genezen om hun prediking kracht bij te zetten.
Wel moeten ze naast geloof ook rekenen op ongeloof en afwijzing. Laten ze daar niet van schrikken. Als ze in een stad welkom zijn in een huis, laten ze dan van daaruit in die stad verder werken. Maar wat als ze nergens welkom zijn en er niet naar hen geluisterd wordt? Laten ze dan in geen enkel opzicht met die stad verbonden willen zijn: “schud het stof daar onder uw voeten af”. De straf daar zal erger zijn dan over Sodom en Gomorra. Omdat zij met hun afwijzing hun Heere en Zaligmaker hebben verworpen. Het werk van discipelen blijkt toch vruchtbaar te zijn: ze preken en doen veel wonderen (vs.12,13).
Is een oproep tot bekering makkelijk aan te nemen?