LEZEN: Gen. 1: 26-31: … naarhet beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen. En God zegende hen en God zei tegen hen: Wees vruchtbaar, wordt talrijk, vervul de aarde en onderwerp haar … en zie het was zeer goed….
Nu alles op de door God geschapen aarde door Hem is geordend en voorzien van planten en dieren, is de aarde bewoonbaar voor de mens.
God schept dan op de zesde dag de mens naar Zijn beeld. God liet zich al eerder kennen als drie-enige God: alles wordt door het gesproken Woord geschapen (Joh. 1:3) en de Heilige Geest zweeft over de aarde (vs.2). Nu lezen we: Laten Wij mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis.
Als Zijn beeld weerspiegelt de mens God. Ook in de andere schepselen van de Schepping is iets van God terug te zien: het zijn letters in een prachtig boek die ons iets laten zien wat van God niet gezien kan worden, namelijk Zijn eeuwige kracht en goddelijkheid (art. 2 NGB).
Alleen de mens kan aan de wereld van God verbondsliefde en trouw tonen. In zijn handelen moet de mens laten uitkomen hoe heerlijk God is. Hij moet Hem vertegenwoordigen in de schepping en deze ontplooien tot Zijn eer. Daarbij moet hij zich vermenigvuldigen. Voor deze taken heeft God de mens manlijk en vrouwelijk gemaakt. Beide krijgen ze van God bijzondere gaven om beeld van Hem te zijn: ware gerechtigheid en heiligheid. God geeft hen daar ook Zijn zegen bij: Hij geeft hen levenskracht en wijsheid zodat het goede eruit voort zou komen.
Zo is alles in het paradijs harmonieus en volmaakt. Dat geldt voor de toebereide aarde en de mensen die de gaven van God ontvangen om Hem te dienen en te eren, naar Zijn welbehagen.
God ziet al wat Hij gemaakt heeft en komt tot de conclusie: het is zeer goed. Daarmee eindigt de zesde dag.
Zingen: Ps. 8:3,4 Wat zegt hier mannelijk/vrouwelijk over het gendervraagstuk?