LEZEN: Gen. 14: 14-24
En Melchizedek …. zegende hem en zei: Gezegend zij Abram door God, de Allerhoogste, Die hemel en aarde bezit! En geloofd zij God, de Allerhoogste, Die overgeleverd heeft uw tegenstanders in uw hand. En hij gaf hem van alles een tiende deel. – vs. 18-20.
Abram krijgt van God de belofte dat uit hem een groot volk zal voortkomen. Hij zal zelfs vader van alle gelovigen worden (Rom.4:16). Maar ook Abram is niet perfect. Ook hij moet groeien in geloof. We zagen dat bij zijn vlucht naar Egypte.
In Gen. 14 volgt een nieuwe episode. Er ontstaat oorlog waar Sodom bij betrokken is. Lot wordt daarbij gevangen genomen. Als Abram dit hoort, aarzelt hij niet, maar trekt hij met zijn gewapende bondgenoten en dienaren de rovers achterna. Zij verslaan de vijand en bevrijden Lot en alle andere gevangenen en krijgen heel de buit in handen, die geroofd was.
Dan komt de koning van Sodom Abram tegemoet in het koningsdal. Maar voordat deze Abram ontmoet, spreekt een andere koning Abram aan. Het is Melchizedek, de koning van Salem, die Abram brood en wijn brengt. Hij is niet zomaar koning, maar ook priester van God, de Allerhoogste (zie Hebr. 7:1-10). Dat hij Abram brood en wijn brengt maakt duidelijk dat God Zelf de gever en onderhouder van zijn leven is.
Abram moet inzien dat God hem de overwinning heeft gegeven, en dat het alles uit Gods hand komt wat hij door de overwinning in handen heeft gekregen. Verder zegent Melchizedek Abram in de naam van God, waarmee zijn actie goedgekeurd is. Om te besluiten met de lof aan de Allerhoogste God, omdat Hij de vijanden in Abrams hand heeft gegeven.
Zo krijgt Abram door de priester onderwijs om alles als Gods gaven en Gods werk te erkennen en er zelf geen aanspraak op te maken. Zo kan hij weerstand bieden aan het bedrieglijke aanbod van de koning van Sodom. Alsof deze Abram rijk zal maken. Maar Abram wil niet van deze koning, maar van God afhankelijk zijn. Als teken daarvan offert hij een tiende aan de priester-koning en daarmee aan God de Allerhoogste.
Wil je ook graag rijk worden?
Zingen: Ps. 31:11
