LEZEN: Gen. 17: 1-8
…Ik ben God de Almachtige! Wandel voor Mijn aangezicht en wees oprecht … Ik zal Mijn verbond sluiten tussen Mij en u… U zult vader worden van een menigte volken … uw naam zal Abraham zijn … Ik zal mijn verbond maken … tot een eeuwig verbond om voor u tot een God te zijn, en voor uw nageslacht na u …
God bevestigt Zijn verbond 13 jaar na de geboorte van Ismaël (Gen. 16). Ismael is als kind van Hagar niet het beloofde zaad. Intussen is Abram 99 jaar (vs.1). Rom. 4:18v geeft als extra informatie, dat Abram tegen alles in hoopt en gelooft dat hij een vader van vele volken zal worden naar de belofte van de HEERE. Hij is niet verzwakt in het geloof ook al is hij bijna honderd jaar en is de moederschoot van Sara verstorven. Hij twijfelt niet aan de belofte van God door ongeloof.
Toch versterkt God zijn geloof. Hij openbaart Zich hier speciaal als “God de Almachtige!” Hij gaat een wonder verrichten bij Abram en Sara, die op hoge leeftijd zijn. Alleen al daarin mag Abram zijn geloof sterken. Als God Abram aan Zijn verbond herinnert, roept Hij hem nu ook op om oprecht te wandelen voor Zijn aangezicht. Dat is Gods verbondseis die God aan Zijn verbondsbelofte verbindt, ook al is die belofte nog niet vervuld. Zo wordt Gods verbond hier een tweezijdig verbond.
Dan versterkt God Zijn verbondsbelofte door Abram voortaan Abraham te noemen: vader van een menigte volken. Deze belofte heeft betrekking op de kerk uit alle volken, die Abraham tot vader heeft. Al in Gen. 12:3 is beloofd dat in hem (in zijn zoon Jezus Christus, Matt. 1:1) alle volken van de aarde gezegend worden.
Dan zegt de HEERE nog meer: Hij geeft Zichzelf in Zijn verbond aan Abraham en zijn nageslacht en maakt Zijn verbond tot een eeuwig verbond. Eeuwig betekent hier: onbeperkt in tijd en mate. De almachtige en trouwe God geeft Zich aan Abraham en zijn zaad (uit alle volken) tot in de verste geslachten. Ook het bezitten van Kanaän is eeuwig als we dit doortrekken naar het hemelse, eeuwige Kanaän.
Geldt de belofte van Abraham ook voor vandaag?
Zingen: Ps. 105:5
