LEZEN: 1 Tim. 1:5-13
… mij die vroeger een godslasteraar was, een vervolger en verdrukker. Maar mij is barmhartigheid bewezen, omdat ik het in onwetendheid gedaan heb, in ongeloof. – 1 Tim. 1:13
Paulus schrijft aan zijn jonge medewerker Timothëus. Paulus zelf is bezig met zijn 4e zendingsreis. Timotheüs krijgt in Efeze te maken met dwaalleraars die er vreemde opvattingen op nahouden over de wet. In plaats van deze toe te passen naar Gods Woord, leggen zij allerlei menselijke verplichtingen op. Ze waren meer bezig met geslachtsregisters en onthouding van allerlei spijzen om rechtvaardig voor God te worden.
Paulus stelt daartegenover dat de goede wet ons gegeven is om ons aan onze zonden te ontdekken. Zodat we daarmee naar Christus zouden gaan. In die weg zouden zelfs de grootste zondaren vergeving mogen ontvangen en het eeuwige leven.
In vers 9 en 10 noemt hij mensen die zeer ernstig tegen Gods geboden hebben gezondigd. Hij loopt alle geboden langs. Maar zelfs bij de grootste zonden is verlossing mogelijk bij het bloed van Christus. Als je jezelf door eigen inspanningen goed genoeg voor God maakt, heb je de wet niet nodig. Maar dan is er ook geen verlossing.
Vervolgens wijst Paulus in vers 12 op zijn eigen zondige leven. Dankbaar stelt hij vast dat hem als grote zondaar, waarbij hij God heeft gelasterd en Zijn kerk vervolgd heeft, toch barmhartigheid is bewezen. Ja, hij mag van Christus zelfs een plaats krijgen in de bediening van de verzoening.
Paulus zegt erbij: “omdat ik het in onwetendheid gedaan heb, in ongeloof”. Hij had het evangelie van Christus nog niet gesmaakt, en dus geen zonde tegen de Heilige Geest begaan. Zelfs zonden van de moordenaars van Christus kunnen bij bekering worden vergeven (Hand. 3:17,19).
Herken je bij jezelf zonden die je ‘in onwetendheid’ deed?
Zingen: Ps. 103:3
