LEZEN: 1 Tim. 1:18-20: … opdat u in deze dingen de goede strijd strijdt. En behoud het geloof en een goed geweten. Sommigen hebben dit verworpen en hebben in het geloof schipbreuk geleden …
Paulus spreekt Timotheüs aan als zijn zoon. Dat is niet alleen een kwestie van leeftijdsverschil, maar ook van genegenheid. Timotheüs is door Paulus in Gods Woord onderwezen en heeft een volgzaam karakter. Ook was hij vreesachtig. Hij kan een aansporing en bemoediging goed gebruiken, vooral onder omstandigheden van dwaalleraars en onrust in de kerk.
Zijn opdracht staat niet los van Zijn roeping maar is in overeenstemming met profetieën die op hem betrekking hebben (vs. 18). Deze profetieën zijn waarschijnlijk woorden bij zijn bevestiging in het bijzondere ambt. Waarin zijn ambtstaken genoemd zijn met de verzekering van Gods nabijheid bij moeiten die hij erbij zou ondervinden.
‘Het gebod’ is een verdieping van de opdracht van vers 3. Timotheüs krijgt daar al bevel om geen andere leer te onderwijzen en dwaalleeraars terecht te wijzen. Dat heeft nu verdieping gekregen. Wel zal Timotheüs tegenstand ontmoeten en moeiten ervaren. Daarom moet hij in deze zaken de goede strijd strijden. Hij moet het kwade bestrijden, dat wat in tegenspraak is met Gods Woord. En daarbij het goede behouden: het geloof en een goed geweten.
Hij moet de waarheid van het Evangelie vasthouden tegenover dwaalleraars en zuiver en koersvast te werk gaan. Met woorden maar ook door zijn leven moet hij de gemeente voorgaan.
Sommigen zijn hun geloof kwijt geraakt en hebben schipbreuk geleden (vs. 19). Dwaalleer in de kerk vormt altijd een beproeving: het geloof vasthouden of kwijtraken (1 Kor.11:19). Er zal dan ook de tucht moeten worden bediend (vs.20) tot bescherming van de gemeente, de eer van God en de redding van de betrokkene.
Waarom is ook jouw leven te typeren als strijd?
Zingen: Ps. 27:7
