LEZEN: Rom. 13:1-7
Ik roep u er dan vóór alles toe op dat … voorbeden … gedaan worden … voor alle mensen, voor koningen en allen die hooggeplaatst zijn, opdat wij een … leven leiden in alle godsvrucht en waardigheid, want dat is goed en welgevallig in de ogen van onze God en Zaligmaker, die wil dat alle mensen zalig worden …. – 1 Tim. 2:1-4
Er volgt een reeks oproepen aan Timotheüs. Allereerst is belangrijk hoe de gebeden in de kerk worden ingevuld. Er moet voor mensen in nood gesmeekt worden, er moet gedankt worden voor al Gods zegeningen. Er moeten voorbeden worden gedaan. Niet alleen voor eigen kerkleden maar voor “alle mensen”. Dat is voor mensen ongeacht hun afkomst, maatschappelijke status etc.
Paulus vraagt speciaal aandacht voor koningen en overheidspersonen. Zij hebben een verantwoordelijke taak voor de bescherming van de kerk, om in alle rust en vrede de Heere waardig te kunnen dienen.
De Heere God Zelf vindt onze gebeden voor alle mensen belangrijk. Hij wil tot Zijn volle getal komen. Dat vraagt van de kerk evangelisatie en zending. Daarvoor zal gebeden moeten worden en gedankt. We mogen daar geen onderscheid in aanbrengen.
De Heere ziet Zelf de persoon niet aan. Of het nu een vluchteling is of een bankdirecteur. Wij zullen daarom allen moeten nodigen tot de Woordverkondiging, maar ook voor alle soorten mensen blijven bidden. Ter wille van Gods zegen over ons kerkelijk bestaan en ter wille van Gods werk in deze wereld.
Leeft dit wel voldoende? Of vinden we het een onbegonnen zaak in deze wetteloze wereld? Toch gaat de oproep van Paulus ook ons aan. Want God is lankmoedig. Niemand van de uitverkorenen mag verloren gaan. Laten we ons kerkgebed daarop afstemmen. Dat is de Heere welgevallig. H
Waaruit blijkt dat God onze gebeden belangrijk vindt?
Zingen: Ps. 148:4
