Gereformeerd zijn XI – wat is het niet? 3

We besluiten de bespreking van etiketten die gereformeerden kunnen verwachten met nog twee specifieke benamingen. Een “…isme” bij een omschrijving van een houding of gedachtengoed wijst meestal op een vorm van radicalisering of verabsolutering. Dat geldt zeker voor ‘kerkisme’ en ‘confessionalisme’.

Kerkistisch?
Wat zit achter deze term? Prof. dr. D. Nauta (synodaal gereformeerd) schreef hierover in de Christelijke Encyclopedie (2e druk, 1977):

Kerkisme is de neiging tot overwaardering van het eigen kerkelijk instituut en kan dus gezien worden als in lijnrechte tegenstelling te staan tot oecumenische gezindheid. Bij het kerkisme val veelal de invloed van twee factoren op te merken, nl. het vereenzelvigen van de eigen kerk met de enig ware kerk en het doen heersen van de kerk over alle andere levensterreinen. … Het samenwerken van christenen op het gebied van de school, de politiek en in andere samenlevingsverbanden betekent een doorbreking van het kerkisme.

Eerst een enkele opmerking over deze definitie. Prof. Nauta stelt oecumenische gezindheid tegenover kerkisme. Belangrijk punt daarbij is of hier wordt bedoeld een “oecumene” die Christus ons wijst als eenheid in de waarheid, en omschreven wordt in art. 27-29 NGB en zondag 21 HC. Daar gaat het om eenheid van de ware kerk, die Christus als haar ene Hoofd volgt, door zich te richten op het zuivere Woord van God en alles wat daarmee in strijd is, te verwerpen. Hoewel deze kerk verstrooid is over heel de wereld, is ze toch samengevoegd  en verenigd in eenzelfde Geest, door de kracht van het geloof (art. 27 NGB). 

Als twee of meer kerken elkaar aan de kenmerken van de ware kerk herkennen en erkennen, zullen deze geen moment langer op zichzelf mogen blijven staan. Dan is naast elkaar blijven staan maar intussen wel samenwerken, juist in strijd met de ware oecumene zoals art. 28 NGB deze als goddelijke roeping aangeeft. Dan is juist dát kerkisme onder dekmantel van oecumene.

Want dan wordt handhaven van het eigen kerkinstituut gesteld boven de opdracht tot vereniging van ons ene Hoofd Christus.

Nauta spreekt over de mogelijkheid dat je als gereformeerde de kerk doet heersen over alle levensterreinen als je niet samenwerkt als christenen op gebied van school, politiek etc. Nu moeten we de kerk zelf ook niet laten heersen, maar alleen Christus en Zijn Woord. Het is Gods bevel in Christus om ons in te zetten voor de opbouw van Zijn lichaam, Dat doen we naar art. 28 NGB samen met andere broeders en zusters met alle gaven die Hij geeft. Daar hoort ook bij het onderwijs dat we onze kinderen laten volgen en welke taak wij in maatschappij en politiek hebben.

Bij dat laatste gaat het erom dat we Christus laten zien als Hoofd van de kerk. Christus is toch ook juist Koning van de wereld t.b.v. van Zijn kerk, Zijn bruid (HC zondag 18 en 19). Van Hem zullen we toch getuigen in deze wereld (Openb. 11). Juist de gehoorzame onderwerping aan het ene Hoofd Christus maakt dat we niet één kunnen zijn met hen die Hem niet gehoorzamen en zich niet samen met ons onder Zijn juk willen buigen. 

Art. 29 NGB geeft niet aan dat een kerkinstituut dat voldoet aan de Schriftuurlijke norm in trouw aan haar enige Hoofd Jezus Christus, altijd ware kerk zal blijven. Zo is dat wel verdedigd door de Nederlandse Hervormde Kerk met haar idee van door God aangewezen volkskerk. Dat is ook reden geweest dat gereformeerden binnen deze kerk (zoals leden van de Gereformeerde Bond) hebben geweigerd om één te worden met de Gereformeerde Kerken (zie “Ons aller moeder” van K. Schilder). Maar deze pretentie is een overwaardering van het eigen kerkinstituut ten koste van gehoorzaamheid  aan het ene Hoofd Christus, en dus een ernstige vorm van kerkisme. 

Een ware kerk is niet langer ware kerk als ze niet blijft voldoen aan de kenmerken. Daarom zijn we als kerk ook geroepen om ons steeds daarop te beproeven. Steeds blijkt nodig om dwalingen af te wijzen en ervoor te zorgen dat we onze eerste liefde niet verliezen. Maar daarnaast blijft het geboden om ons heen te zien of er een andere kerkformatie is, die trouw aan Christus en Zijn Woord is. Dat kan ook een kerkformatie zijn die zich tot dan toe onterecht heeft afgescheiden of afgezonderd gehouden. Als we dan in nauwgezetheid met grote zorgvuldigheid en met vreugde mogen vaststellen dat dit een ware kerk van Christus is, zullen we er alles aan moeten doen ons haastig met de betrokken kerk te verenigen. Doen we dat niet en blijven we op ons zelf, terwijl de ander wel toenadering zoekt, dan kunnen we voor de rest nog wel Gods Woord willen handhaven, maar zijn we toch ontrouw aan het Hoofd van de kerk en verliezen we de aanspraak ware kerk van Hem te zijn. Dan vervallen we tot kerkisme en zijn een secte geworden (art. 29 NGB).

Het is om die reden gevaarlijk om uit te spreken dat DGK “de enige ware” kerk is in Nederland. Het is als momentopname theoretisch wel mogelijk als er verder geen enkele kerk zou zijn die Gods Woord vast wil houden. Maar het is beter om alleen van “ware kerk” te spreken zonder het woord “enige”. Je zou met dat woord namelijk het dynamische kerk-vergaderende werk van Christus kunnen miskennen. Christus is namelijk altijd bezig tot aan Zijn wederkomst om Zijn te kerk te vergaderen (HC zondag 21). Daarbij kan Hij ongedachte wegen gaan (denk aan 1892!).ij somns ongedachte gewege gaat.  Je mag zeker vrijmoedig uitspreken dat DGK momenteel ware kerk van Christus is, Zijn Bruid, als je dit maar altijd in ootmoed en dankbaarheid doet, en je taak verstaat om mee te werken aan doorgaande reformatie. 

Zo is het etiket kerkisme als je tegen pluriformiteit (zie ook artikel van J. Numan in onze rubriek Kerkelijke Leven) of valse oecumene bent, totaal misplaatst. Maar dat wordt anders als je als kerk niet wil samengaan met anderen die als kerk gehoorzaam Christus willen volgen en dat laten blijken.

Confessionalistisch?
Nog een kort woord over deze kwalificatie. Deze komt met name van de kant van hen die een lossere of geen binding aan de geloofsbelijdenis willen. Zo kennen evangelische kerken geen binding aan de confessie. Maar ook de Vrijgemaakte en Nederlands Gereformeerde Kerken, die per 1 mei dit jaar zijn opgegaan in de Nederlandse Gereformeerde Kerken, kennen zo’n lossere binding. Het was al veel langer praktijk maar werd openlijk toegegeven toen de vrijgemaakte prof. A.L.Th. de Bruijne in 2016 schreef over Gereformeerd 2.0. Volgens hem zijn de gereformeerde belijdenisgeschriften eeuwenlang gezaghebbend geweest voor het gereformeerd-zijn als identiteit, en hebben ze gefungeerd als meetlat om elkaar te beoordelen. Maar nu, zo constateert hij, ondergaan we een verschuiving naar een andere manier van gereformeerd-zijn. Deze manier was al langer zichtbaar in de NGK. Het houdt vooral in dat we de gereformeerde belijdenis niet zien samenvallen met het fundament van de algemene christelijke kerk. We zitten er niet langer aan vastgespijkerd, al weten we ons historisch verbonden aan de broeders die toen het evangelie ontdekten.

Vanuit zo’n perspectief worden gereformeerden die de belijdenisgeschriften handhaven en daar zelfs door een eed aan gebonden zijn, confessionalistisch genoemd. Daarin gaat ook Prof. dr. W. van Vlastuin in mee in zijn boek “Katholiek vandaag” (pag. 290-295). Hij ziet de strakke binding aan de belijdenisgeschriften als binding aan een “onwrikbaar juridisch systeem van waarheden wat leidt tot afzettingen en afscheidingen, schorsingen en scheuringen”. Hij beschouwt de belijdenis liever als een waardevolle traditie. Het belijdend spreken in de historische gemeenschap van de kerk kun je niet zomaar terzijde schuiven (pag. 271). Gereformeerd 2.0 vindt hij dan te ver gaan. “Als we ons op de geestelijke golflengte van de historische belijdenis bewegen, hebben we geen alternatieve gereformeerde identiteit nodig (pag. 295).

We moeten vaststellen dat het “meebewegen” bij Van Vlastuin anders is dan een hartelijke binding .

Maar wat is confessionalistisch dan wel? Dat ben je als je de belijdenis gelijk stelt aan de Heilige Schrift. Dat doet de belijdenis zelf zeker niet (art. 7 NGB)! Alleen de Heilige Schrift heeft absoluut goddelijk gezag. Geen enkel menselijk geschrift mag daaraan gelijkgesteld worden. De geloofsbelijdenis heeft wel kerkelijk gezag, omdat ze de Heilige Schrift naspreekt. Er is dus in theorie bezwaar mogelijk tegen onderdelen van de belijdenis. Dat zal dan wel in de kerkelijke weg moeten ingebracht. Dat is in de geschiedenis ook wel eens gebeurd, waardoor de belijdenis toen werd aangepast (art. 36 NGB). Als kerken hebben we uitgesproken dat onze belijdenissen de Schriften naspreken en dat we er daarom aan gebonden zijn.

Dat spraken we uit bij onze openbare geloofsbelijdenis en bij de bevestiging van ambtsdragers en docenten. Daarmee verabsoluteren we de belijdenis niet maar nemen haar en de binding die we zijn aangegaan, volop serieus.  Vandaar dat we ook kunnen verwijzen naar de belijdenis, zoals we in deze aflevering veelvuldig hebben gedaan. Juist ook omdat we er samen aan gebonden zijn als Formulieren van Eenheid. Zie hierover verder in artikel VIII van deze serie.

                                                                                                                (wordt vervolgd)

Pdf maken (via Printen)