by S. de Marie | 16 maart 2024 20:00
Geen grond voor vrijmaking LRCA?
In de voorgaande 14 afleveringen is uitvoerig aandacht besteed aan de gronden voor de Vrijmaking van de Liberated Reformed Church Abbotsford (LRCA). Deze betreffen het toelaten en handhaven van praktijken en leringen die tegen de Heilige Schrift, de gereformeerde belijdenis, en/of de kerkorde ingaan.
Deze zaken betreffen:
Bij deze zaken zijn de kenmerken van de ware kerk in geding (art. 29 NGB). Het aanvaarden van deze praktijken door CanRC en de avondmaalspraktijk binnen de CanRC waarbij leden van OPC zonder attest welkom zijn, maakt de CanRC medeplichtig aan de bovengenoemde drie zaken. Dat betreft ook het toestaan dat CanRC leden aangaan aan het HA in OPC-kerkdiensten.
Bovendien zijn de zusterkerkrelaties die de CanRC heeft met andere kerkverbanden op hetzelfde grondgebied in strijd met art. 28 NGB.
Ook de CanRC handelen daarom in strijd met wat art. 29 NGB stelt: “Kortom dat men zich richt naar het zuivere Woord van God, alles wat daarmee in strijd is verwerpt en Jezus Christus erkent als het enige Hoofd”.
GS Lutten 2021 heeft als constatering uitgesproken dat er voor LRCA “geen grond was en is om zich van de CanRC af te scheiden” (Acta GS Lutten 2021, art. 6.01). De synode stelt dit zonder op de door LRCA aangeleverde onderbouwing en in andere bezwaarschriften aangevoerde materialen in te gaan.
Vervolgens formuleert de synode haar niet onderbouwde “constatering” als grond voor een vijftal besluiten waaronder het besluit (4) “de LRCA op te roepen “zonder vooraarden terug te keren naar de CanRC”. Deze grond (3) luidt in het besluit: ““De gemeenteleden hadden geen grond om zich af te scheiden van de CanRC”.
Hoe kan een niet onderbouwde constatering dienen als grond voor een zo verrijkend oordeel? Dit is des te kwalijker omdat het hier de wettigheid van het kerkzijn van een zusterkerk betreft.
Het niet beoordelen of zelfs maar noemen van eerder aanvaarde gronden voor de vrijmaking van LRCA in een uitspraak over de wettigheid is onbegrijpelijk, temeer omdat LRCA deze gronden zelf heeft aangeduid, en deze vervolgens door GS Emmen 2009 en GS Groningen 2014 (bij de behandeling van een revisieverzoek) zijn aanvaard als legitiem.
Deze gronden zijn duidelijk en uitgebreid in de Acta van deze synoden verwoord en zijn als zodanig conform art. 31 KO bindend.
Het besluit van GS Lutten 2021 m.b.t. de LRCA is op grond van deze gegevens op geen enkele wijze te beschouwen als zorgvuldige en rechtvaardige uitspraak.
Daarbij teken ik aan dat GS Lutten 2021 zich m.b.t. gronden en de beoordeling van de CanRC ook niet heeft ingelaten met aangeleverd bewijs van de kant van de zusterkerk LRCA en van de kant van bezwaarschriften tegen het BBK-rapport, die deze synode heeft ontvangen.
Bij de bovengenoemde gronden m.b.t. de noodzaak van vrijmaking van de LRCA komen nog het ondergaan van tuchtmaatregelen van de kerkenraad van CanRC Abbotsford tegen de broeders, die tegen bovengenoemde zaken bleven appelleren (Acta GS Groningen, pag. 334).
Kerkelijke weg
Een zaak die in deze serie nog niet besproken is, is de kerkelijke weg die betrekking heeft op de behandeling van de bezwaren die de broeders van LRCA hadden. Deze bezwaren betreffen de belangrijkste gronden voor hun vrijmaking.
Hoewel het BBK-rapport de kerkelijke weg van LRCA bespreekt, wordt er in de Acta van GS Lutten 2021 niet over geschreven. Deputaten waren van mening dat deze kerkelijke weg nog niet ten einde was en dat daarom LRCA geen recht had zich af te scheiden van de CanRC. Zowel het BBK-rapport als de Acta van GS Lutten geven er geen blijk van de kerkelijke weg die LRCA is gegaan te hebben onderzocht.
Het lijkt mij goed om dit in deze serie artikelen alsnog te doen. Ik bespreek de belangrijkste artikelen van de Acta van de CanRC synoden, die betrekking hebben op de vrijmakingsgronden van de LRCA vanaf het moment dat door de CanRC in 1977 besloten werd om de OPC te erkennen als ware kerk, aanvankelijk nog zonder kerkelijke zusterrelatie (zie voor alle relevante artikelen van de CanRC synodes tussen 1980 en 2004, Acta GS Groningen pag. 337).
CanRC Synode 1977, art. 91 besluit om de Orthodox Presbyterian Church (OPC) te erkennen als ware kerk.
CanRC Synode 1980, art. 97. Bezwaren worden ingebracht tegen onvoldoende bewijs van daadwerkelijke binding aan de belijdenis in de OPC. Ook worden bezwaren ingebracht tegen een open (niet gesloten) avondmaal en daarom tegen onvoldoende functioneren van de kerkelijke tucht in de OPC. Deze bezwaren worden afgewezen.
CanRC Synode 1983, art. 55 stelt vast dat een OPC-gemeente (Tri-County Church, Laurel, USA) zich vanwege bezwaren tegen de bewaking van het HA in de OPC wil voegen bij de Classis Ontario-Zuid van de CanRC. Tegelijk heeft deze synode geen bezwaar tegen het handhaven van de erkenning van de OPC ondanks hun praktijk van het bewaken van het HA.
CanRC Synode 1986, art. 132 besluit om in de contacten met de OPC het bewaken van het Heilig Avondmaal als ernstige confessioneel geschil moet worden doorgesproken. Art. 136 wijst alle appels af om het officiële contact met OPC te beëindigen. Tegelijk wordt uitgesproken dat er misschien wel reden is om het officiële kerkelijke contact met de OPC te heroverwegen.
CanRC Synode 1992 (art. 72) spreekt uit dat men in de contacten tot overeenkomst wil komen dat allen die in de CanRC en de OPC hun geloof belijden, de leer van het Woord van God aanvaarden zoals samengevat in de belijdenisgeschriften (standards) van de kerken, zodat alle leden gebonden zijn aan het Woord van God in de eenheid van het geloof zoals beleden in de aanvaarde belijdenisgeschriften.
Tot de belangrijke zaken die nodig zijn om voor een kerkelijke relatie behoren: (a) de kwestie van de binding aan de belijdenis (confessional membership); (b) de zaak van het bewaken van de de Avondmaalstafel; en (c) de kwestie van de relatie met de Christian Reformed Church (synodale kerken).
CanRC Synode 1995 (art. 106) spreekt wederom uit het contact voort te zetten om naar een formalisering van de kerkelijke relatie met de OPC toe te werken en tot overeenstemming te komen op het punt van de bewaking van het HA en de binding aan de belijdenis.
CanRC Synode 1998 (art. 130) stelt het volgende beleid vast om tot overeenstemming te komen:
Betreffende de bewaking van het Heilig Avondmaal
“De kerken van de Reformatie belijden dat het Avondmaal des Heeren niet ontheiligd mag worden (1 Kor. 11:27, zie Heidelbergse Catechismus Zondag 30, Vraag en Antwoord 82; Westminster Confessie hoofdstuk 29,8).
Dit impliceert dat er opzicht moet zijn over de viering van het Avondmaal. In dit opzicht oefent de Kerk tucht uit en manifesteert zich als ware kerk. Dit opzicht moet worden toegepast op de leden van de plaatselijke kerk, evenals op de gasten.
Dit betekent dat een algemene mondelinge waarschuwing door de voorgaande predikant alleen niet voldoende is en dat een belijdenis van het gereformeerde geloof en attest van een godvrezend leven vereist is. Het ouderlingenambt heeft de verantwoordelijkheid om opzicht te houden op de toelating tot het Avondmaal.”
Betreffende belijdenis van het geloof:
De kerken van de Reformatie geloven dat ze moeten strijden voor het geloof dat eens aan de heiligen is overgeleverd (Judas 3) en zijn geroepen om te letten op degenen die verdeeldheid zaaien en struikelblokken opwerpen en die tegen de leer ingaan die geleerd wordt (Rom. 16:17).
Iedereen die de belijdenis aflegt is gebonden om de leer van de Bijbel te aanvaarden en eraan vast te houden, zoals de vroege kerk deze leer heeft samengevat in de Apostolische Geloofsbelijdenis, en de kerken van de Reformatie dit hebben uitgewerkt in hun belijdenissen.
Ieder belijdend lid is gebonden aan deze leer en moet bereid zijn om daarin onderricht te ontvangen
CanRC Synode 2001 (art. 45) wijzigt echter de bovengenoemde overeenkomst van synode 1998.
De hierboven bij synode 1998 onderstreepte gearceerde passages worden geschrapt. Daardoor wordt de onveranderde praktijk van de OPC van het ontbreken van binding aan de belijdenis en een onvoldoende bewaking van het HA, goedgekeurd.
De synode noemt de geschillen van binding aan de belijdenis en het bewaken van de Avondmaalstafel voor het eerst “minder belangrijke punten”, terwijl deze in voorgaande synodes stelselmatig “belangrijke geschilpunten” werden genoemd, die niet onder de KO art. 47 “ondergeschikte punten van kerkorde en kerkelijke praktijk” vallen.
Ook vindt men het niet meer nodig overeenkomst te bereiken m.b.t. de betreffende praktijken (binding aan de belijdenis en bewaken HA) zoals synode 1995 nog had uitgesproken.
Dit alles zonder onderbouwing. Op basis van deze aangepaste overeenkomst is CanRC een zusterkerkrelatie (Ecclesiastical fellowship, EF) aangegaan met de OPC.
CanRC Synode 2004 (art. 86). Op deze synode worden bezwaarschriften behandeld van de CanRC kerken te Attercliff, Abbotsford, Grand Rapid, Owen Sound en Blue Bell, gericht tegen het besluit om een zusterkerkrelatie aan te gaan met de OPC op basis van de door synode 2001 geformuleerde overeenkomst. Deze bezwaarschriften worden allen afgewezen.
CanRC Synod 2004 (art. 97) Deze synode wees het bezwaar van CanRC Grand Rapids af dat ook in de URCNA (United Reformed Churches North America) gasten aan het Heilig Avondmaal kunnen aangaan zonder attestatie op basis van zelfgetuigenis.
Einde van de kerkelijke weg in de CanRC
Hierdoor kwam er een einde aan de kerkordelijke weg, aangezien alles wat aan bezwaren werd geuit m.b.t. het aangaan van een zusterkerkrelatie met de OPC was afgewezen, waardoor impliciet de actuele praktijk binnen de OPC aanvaard werd dat
In de voorgaande afleveringen hebben we deze praktijken uitvoerig besproken en geconstateerd dat deze overduidelijk in strijd zijn met de belijdenis van de kerk.
Ook al zijn er ook na 2004 nog tot en met CanRC Synode 2016 bezwaren tegen de genoemde praktijken ingebracht door andere CanRC kerken er is in het standpunt van CanRC t.o.v. OPC, de zusterkerkrelatie van de CanRC met de OPC en de onschriftuurlijke praktijken binnen de OPC helemaal niets veranderd.
Dit geldt voor een deel ook voor de URCNA.
Zoals boven vermeld werden de broeders van LRCA in hun eigen CanRC-gemeente geconfronteerd met tuchtmaatregelen toen zij bleven appelleren tegen de verkeerde besluiten. In 2007 hebben zij zich toen vrijgemaakt.
Slotconclusies
Met deze aflevering is een einde gekomen aan deze serie.
De trieste slotconclusies zijn:
De zaken die in het geding zijn bij de vrijmaking van LRCA betreffen alle drie kenmerken van de ware kerk (art. 29 NGB). Deze zaken tolereren in officiële kerkelijke contacten met andere kerken maakt je als kerken medeplichtig.
Source URL: https://www.bouwen-en-bewaren.nl/2024/03/16/waarheid-en-recht-als-grond-voor-eenheid-15-kerkelijke-weg-lrca-en-slotconclusies/
Copyright ©2025 Bouwen en Bewaren unless otherwise noted.