by S. de Marie | 3 augustus 2024 16:01
Kerkgeschiedenis
De kerkgeschiedenis kan daarbij ook leerzaam zijn. Zo is er in de reformatietijd aandacht geweest voor eigen scholen (HC art. 38). Na de Afscheiding werd die noodzaak ook gezien. Al in 1836 begon ds. Hendrik de Cock een eigen opleiding: hij verstond zijn roeping: ’blind voor de toekomst, ziende op het gebod’ en de aansporing van Zach. 4: 10a : ‘Want wie veracht de dag van de kleine dingen?’ Een zestal andere predikanten deed hetzelfde (zie het artikel br. Bruinius “Voor Christus en de Kerk (7)”, https://www.bouwen-en-bewaren.nl/2024/07/06/voor-christus-en-de-kerk-7/).
Vanaf de Generale Synode in 1846 werd gesproken over een eigen gezamenlijke opleiding van de kerken. Sommige predikanten wilden liever een school samen met o.a. verontruste Hervormden (Isaäc da Costa) en de Vrije Schotse kerk in Nederland. Maar later werd men het eens: het moest een school van de kerken zijn alleen toegankelijk voor studenten van de afgescheiden kerken. Deze kwam er in 1854 in Kampen.
Voor de Vereniging van 1892 is op aandringen van de Christelijke Geref. Kerk (Afgescheidenen) een beding opgenomen, dat deze Vereniging van kerken alleen doorgang kan vinden als er voldaan wordt aan de eis: een eigen Opleiding tot de Dienst des Woords. Hierin is bewilligd van de zijde van de Dolerende kerken die een theologische opleiding aan de Vrije Universiteit van dr. A. Kuyper voorstonden.
Na de Vereniging is er langere tijd veel strijd gebleven om de eigen kerkelijke Opleiding aan de Hogeschool te Kampen te behouden. Hiervoor is zelfs in 1902 een aparte vereniging (De Wachterbond) opgericht met uitgave van een wekelijks blad (De Wachter, weekblad tot steun van deTheologische School van de Gereformeerde Kerken met vanaf 1909 als motto “voor de kerk door de kerk”), die pas na de Vrijmaking in 1949 is opgeheven.
Argumenten voor eigen Opleiding ODDW uit Schrift, belijdenis en kerkorde+
In de strijd voor een eigen Opleiding klonk het motto “voor de kerk door de kerk”. Welke argumenten zijn hiervoor in te brengen?
Voor de kerk
De roeping van dienaren van het Woord ligt primair in de dienst van de verzoening binnen de gemeente van Christus. De opleiding tot de dienst des Woords die daartoe bekwaam maakt is er dus voor de kerken. Uit de Schrift leren we tegelijk dat de Heere Zelf daarin zal voorzien.
1. 1 Tim. 3:15. De kerk is het huis van God, dat is de gemeente van de levende God, zuil en fundament van de waarheid. Dat vraagt trouwe ambtsdragers, die de waarheid liefhebben en verdedigen
2. Ef. 4:12-16: De Heere Zelf zorgt als Hoofd van Zijn kerk, voor herders en leraars tot volmaking van de gemeente (vs. 12,13), tot bescherming tegen dwaalleer (v. 14), tot groei in onderlinge liefde, het vasthouden van de waarheid en de liefde tot Christus (v.15,16).
3. 1 Kor, 12:28: God nu heeft sommigen in de gemeente een plaats gegeven … leraars.
4. 2 Kor. 5:20: Wij zijn dan gezanten namens Christus als God Zelf door ons smeekt. Namens Christus smeken wij u: laat u met God verzoenen.
5. NGB art. 30-32
6. KO art. 4, 16
Als de Heere voor Zijn kerk zorgt door middel van Zijn dienaren, is er ook de roeping om Hem daarin te dienen.
Door de kerk
Als de kerk in alles afhankelijk is van haar Hoofd, zal ze ook de opleiding en bekwaammaking van herders en leraars in volstrekte afhankelijkheid van Hem zelf ter hand nemen.
Van prof. H. Bavinck is de uitspraak: De beoefening der Theologie en opleiding tot den dienst des Woords is allereerst een taak, die op de schouders der kerk rust, omdat haar de woorden Gods zijn toevertrouwd en de sleutel der kennis in hare handen gelegd is” (Het Doctorenambt, pag. 64).
Gronden uit Schrift, belijdenis, en kerkorde
Matt. 9: 38:
Bid daarom tot de Heere van de oogst dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitzendt. Ora et Labora. Jezus onderwijst zijn discipelen en zendt hen uit. De kerk moet haar Heere daarin volgen: bidden, maar ook werken als het gaat om predikers toe te rusten tot het ambt en in hun ambt te bevestigen.Daarbij geldt dat we daarin in alles van de zegen van de Heere afhankelijk zijn (Psalm 127: Als de Heere het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen zijn bouwers eraan; als de Heere de stad niet bewaart, tevergeefs waakt de wachter.)
2 Tim. 2:2:
En wat u van mij gehoord hebt onder vele getuigen, vertrouw dat toe aan trouwe mensen die bekwaam zijn om ook anderen te onderwijzen.
Timotheüs is door Pauls opgeleid (zie ook 1 Tim. 4:6; 2 Tim. 3:14). Omdat de gemeente voortdurend behoefte aan herders en leraars heeft, beveelt Paulus dat Timotheüs met anderen doet, wat Paulus met hem deed. Timotheüs is opgeleid, hij moet weer anderen opleiden, zodat de gemeente ambtsdragers heeft. Aan Timotheüs was het goede pand toevertrouwd (1 Tim. 1:14), die hij op zijn beurt moet toevertrouwen aan trouwe mensen die bekwaam, geschikt blijken, om anderen te onderwijzen.
Dr. C. Bouma schrijft in “Kommentaar op het NT, Bottenburg, deel XI, pag. 271:
“Op hun bekwaamheid wordt nog bijzonder gewezen: ze moeten zijn van zulk een kwaliteit en aard dat ze geschikt bevonden zullen worden om op hun beurt weer anderen te onderwijzen. Het onderwijzen in het midden van de gemeente is opgedragen aan Timotheüs (1 Tim. 4:11, 6:2) die nu ook te zorgen heeft, dat anderen dit van hem blijvend kunnen overnemen en ten opzichte van dit “onderwijzen” hebben te doen, zoals hij (Calvijn)”.
J. van Andel schrijft in “Paulus’ beide brieven aan Timotheüs toegelicht” (1904), pag. 147-148:
“Dezelfde leer, die hem toen ter verkondiging werd overgedragen, moest hij op zijn beurt ter verkondiging aan anderen overdragen. Niet aan de eerste den beste echter mocht hij dit doen, nee alleen aan betrouwbare mannen, van wie men kon verwachten dat zij de toevertrouwde schat goed zullen besteden. Men moet bij hen de verwachting kunnen koesteren dat zij, na door Timotheüs behoorlijk in de leer onderwezen te zijn, bekwaam zullen zijn om OOK anderen te leren”.
De laatste woorden worden verschillend uitgelegd. Het is de vraag of wij bij die „anderen” aan leden van de gemeente of aan leraren hebben te denken; in het eerste geval wordt van de mannen, die Timotheüs tot het lerarenambt moet opleiden heeft, geëist, dat zij de gemeente behoorlijk kunnen onderwijzen, in het laatste geval, dat zij bekwaam zullen zijn om op hun beurt anderen tot leraars op te leiden.
De keuze tussen beide opvattingen is moeilijk. In het belang van het laatste is te zeggen, dat de woorden „ook anderen” tamelijk overtollig schijnen, tenzij men denkt aan de opleiding van andere getrouwe mannen tot het leraarsambt. Maar zelfs dan, als de eerste opvatting de enig juiste is, zien wij in onzen tekst een beginsel van grote betekenis uitgesproken. Paulus ziet zijn dood, en met deze het einde van zijn werk, naderen; daarom neemt hij de nodige maatregelen om te voorkomen dat met hem de bediening van het evangelie ophoudt, of ten minste schade zou lijden. Hij had al aan Timotheüs de bediening van het Woord overgedragen, en hem ook, in de eersten aan hem gerichte brief, allerlei regels, die de leiding van de gemeente betreffen, meegedeeld. Door hetzelfde beginsel geleid, gebiedt hij Timotheüs om van zijn kant hetzelfde te doen, door getrouwe mannen tot leraars te bekwamen.
Hebben wij Paulus’ bedoeling hier goed begrepen, dan moeten wij tot de conclusie komen dat hij pas er mee tevreden zal zijn als Timotheüs naast medehelpers en opvolgers ook wil zien, dat ook deze hun werk aan anderen opdragen. Dan wil hij, dat er gezorgd wordt voor een opeenvolgende reeks van gelovige mannen die bekwaam zijn om het Evangelie te prediken en anderen tot hetzelfde werk op te leiden. Het ambt moet zorgen voor de bestendiging van het ambt.”
2 Tim. 2:2 is een sleuteltekst m.b.t. de overtuiging van de kerk om zelf de opleiding tot de dienst van het Woord ter hand te nemen. Zie ook J. Kok: De opleiding tot den dienst des Woords ‘voor de kerk door de kerk’ (1906), met name pag. 21-24. https://reformata.nl/#search=Kok,%20J%20-%20de%20Opleiding
2 Tim. 2: 3,4:
Lijd verdrukkingen als een goed soldaat van Jezus Christus. Niemand die in het leger dient, wordt verwikkeld in zaken van het levensonderhoud, opdat hij Hem kan behagen die hem voor de krijgsdienst aangenomen heeft.
De dienaren van het Woord leven in alles van Gods genade en zegen voor hun werkzaamheden die ze namens hun Heere, hoofd en opdrachtgever, Jezus Christus uitvoeren. De taak om ook anderen op te leiden (zie 2:2) brengt uiteraard inspanning, moeite en de noodzaak van opoffering met zich mee; toch mogen de dienaren voor de bijdrage aan de opleiding alles aan gaven en krachten van de Heere verwachten.
Ef. 4:7:
Maar aan een ieder van ons is de genade gegeven naar de maat van de gave van Christus.
Bij de opdracht en roeping tot opleiden van dienaren komt ook de gave en kracht van Christus, het Hoofd van de kerk, om dit te kunnen doen.
Andere Schriftverwijzingen naar opleiding door de kerk zijn: 1 Sam. 19:20 en 2 Kon. 4:38; 9:1-4.
Als alles, wat nodig is voor de bediening van Gods Woord, zonder enige uitzondering, naar het bevel van de Heere door de gemeente moet gebeuren (bediening van het Woord, de verzorging van ambtsdragers, het onderzoeken van ambtsdragers, de aanstelling van ambtsdragers, het uitzenden van ambtsdragers), mag de opleiding tot de dienst van het Woord daarvan buitengesloten worden (zie J. Kok, De opleiding tot den dienst des Woords ‘voor de kerk door de kerk, pag. 24)?
Is het niet juist een roeping en plicht van de kerk omdat de Heilige Geest van Christus in de kerk van Christus woont en werkt zoals de apostel Paulus dit in Hand. 20:28 aangeeft: Zie dan toe op uzelf en op heel de kudde, te midden waarvan de Heilige Geest u tot opzieners aangesteld heeft om de gemeente van God te weiden, die Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed.
HC zondag 38
De opstellers van de Heidelbergse Catechismus geven in zondag 38 als antwoord op de vraag Wat gebiedt God in het vierde gebod? Antwoord: ten eerste dat gezorgd wordt voor het in stand houden van de dienst des Woord en van de scholen. Ook van deze tekst stellen wij in ons ondertekeningformulier voor ambtsdragers dat ze in alle onderdelen overeenkomt met het Woord van God, en dat ambtsdragers daaraan als zodanig gebonden zijn. Het is duidelijk dat de scholen die hier genoemd worden in eerste instantie de scholen betreffen voor de opleiding tot de dienst des Woords. Dat blijkt uit de verwijzing naar 2 Tim. 2:2.
Art. 18 KO (versie 1978/1984):
De kerken onderhouden een theologische universiteit voor de opleiding tot de dienst des Woords. Belangrijk is ook wat in dit artikel staat over plichten en taken van de docenten:
Tot de taak van de hoogleraren in de theologie behoort het uitleggen van de Heilige Schrift en het verdedigen van de zuivere leer tegen ketterijen en dwalingen.
Art. 53 KO:
De predikanten, de hoogleraren en overige docenten aan de Theologische universiteit zullen de drie formulieren van eenheid van de Gereformeerde Kerken in Nederland ondertekenen.
Duidelijk worden drie zaken waaraan we gebonden zijn als kerken:
Hieraan voldoet niet:
(wordt vervolgd)
Source URL: https://www.bouwen-en-bewaren.nl/2024/08/03/van-opleiding-naar-academie-winst-of-verlies-2/
Copyright ©2025 Bouwen en Bewaren unless otherwise noted.