Eén verbond
In de loop van de eeuwen is er heel veel getheoretiseerd over het verbond. Sommige theologen zagen in de Bijbel meerdere, van elkaar onderscheiden verbonden. Het verbond met Adam, het verbond met Noach, het verbond met Abraham, het verbond met het volk Israël dat de HEERE sloot bij de Sinaï, het verbond met David, en tenslotte het nieuwe verbond in het offer van Christus aan het kruis. Maar het is niet juist om dat zo te stellen. De Bijbel geeft er ook geen aanleiding voor. Er is in de Schrift sprake van één verbond. Het verbond met Adam is hetzelfde als het verbond met Abraham. En het is hetzelfde verbond als het nieuwe verbond in Christus. We volgen daarin belangrijke gereformeerde voorgangers als Calvijn, Schilder, De Graaf, Janse, Kamphuis en Francke.
Het gaat om één verbond en dat zien we als we kijken naar een van de belangrijkste kenmerken van het verbond: de HEERE belooft en Zijn verbondsvolk gélooft. Aan het houden van het verbond is de belofte van de HEERE verbonden en aan verbreking ervan Zijn vloek. Dat is in de dagen van Adam niet anders dan in de dagen van Israël en in onze tijd. Dat is de doorgaande lijn in de verbondsgeschiedenis, zoals we de Bijbelse geschiedenis ook wel noemen.
Ja, er zijn wel verschillen. Telkens als we in de Bijbel lezen over een ‘nieuwe’ verbondssluiting zien we ook nieuwe dingen. Maar dat zijn geen tegenstellingen. Je kunt beter spreken van verschillende fasen in het verbond, zoals o.a. ds. Joh. Francke doet.[i] Er zit voortgang in het verbond. Steeds openbaart de HEERE meer van Zijn heil. In iedere fase van het verbond openbaart Hij het komende heil rijker. Ds. Cl. Stam (emeritus predikant in de CanRC)[ii] heeft het evenals dr. K. Schilder over bedélingen. Een bedeling is de manier waarop de HEERE Zijn gaven aan Zijn volk toebedeelt in een bepaalde tijd. En die manier verschilt. Naarmate de geschiedenis van Gods heil voortgaat, worden die bedelingen rijker en machtiger. Maar niet wezenlijk anders.
Eén verbond, dat is duidelijk uit de Bijbel, bijv. uit Hosea 8: 1, waar het verbond met Adam wordt genoemd, dat door Israël is verbroken, zoals Adam het verbrak. “Zíj hebben echter als Adam het verbond overtreden. Daar hebben zij trouweloos gehandeld tegenover Mij.”
Dezelfde zonde tegen hetzelfde verbond van de HEERE in een andere, latere bedeling.
En ook het nieuwe verbond, het nieuwe testament, is in wezen geen ander verbond dan het oude, het oude testament. Het grote verschil tussen het verbond in de oude en in de nieuwe bedeling is de komst van onze Heere Christus als Middelaar en de vervulling van de ‘oude’ verbondsbeloften.
Werkverbond
Vaal wordt er verschil gemaakt tussen het werkverbond en het genadeverbond.
Het werkverbond is dan het verbond dat de HEERE had met Adam en Eva. De gedachte is dan: Adam en Eva konden volmaakt aan Gods eis voldoen. “De HEERE God nam de mens, en zette hem in de hof van Eden om die te bewerken en te onderhouden. En de HEERE God gebood de mens: Van alle bomen van de hof mag u vrij eten, maar van de boom van de kennis van goed en kwaad, daarvan mag u niet eten, want op de dag dat u daarvan eet, zult u zeker sterven.” (Gen. 2: 15-17). Belofte en eis.
Door hun werken, zonder zonde, door de eis na te kunnen naleven, door hun wèrken, zo wordt dan gesteld, kregen Adam en Eva de genade van de HEERE. Maar dat wordt in de Bijbel nergens zo voorgesteld. Ook het kunnen leven in volstrekte harmonie met Gods wil was genade van de HEERE. Door Hem aan Adam en Eva gegeven. “Zij waren zo geschapen dat ze al het begin van het eeuwige leven hadden”.[iii] Maar op grond van Gods vrijmachtig en eeuwig welbehagen en niet op grond van verdienste.
Er is wel een belangrijk verschil tussen die eerste verbondsbedeling en de latere. Dat is de zonde. Door de zondeval verbrak Adam, en wij met hem, dat paradijselijke verbond. In alle latere verbondssluitingen speelt dat een rol. Totdat de Heere Christus het nieuwe verbond mogelijk maakt. Met als uiterste vervulling het verdwijnen van de zonde en herschepping van de paradijstoestand.
Genadeverbond
Het genadeverbond begint dan in Genesis 3: 15, bij de moederbelofte, als de HEERE het herstel van het verbroken verbond belooft. “En Ik zal vijandschap teweegbrengen tussen u en de vrouw, en tussen uw nageslacht en haar Nageslacht; Dat zal u de kop vermorzelen, en u zult Het de hiel vermorzelen.” Dé kenmerken van het genadeverbond zijn herstel van het verbroken verbond, verzoening door voldoening, herschepping en de garantie op eeuwig heil in Christus. In die zin geldt de term ‘genadeverbond’ voor alle fasen van het verbond na de zondeval. Zo kunnen en moeten we die aanduiding ook gebruiken. Ook wij mogen leven in het genadeverbond.
Naast elkaar?
In sommige kerkgenootschappen wordt toch een soort tegenstelling tussen werkverbond en genadeverbond geleerd. Twee verbonden die naast elkaar zouden bestaan. Ook wordt wel verschil gemaakt binnen het genadeverbond. Onder verschillende benamingen: uitwendig en inwendig verbond, geestelijk en niet-geestelijk verbond, verbond der verlossing en verbond der genade (Geref. Gemeenten) e.a. Er zijn verschillende nuances in de uitwerking van deze leer maar we gaan ze niet allemaal uitspitten. We noemen hier alleen de belangrijkste gemeenschappelijke gedachten. Op een eenvoudige manier.
Het heeft vooral te maken met Gods beloften en het verkrijgen van die beloften.
Volgens Gods eigen Woord zijn Gods beloften voor Abraham en zijn zaad. Voor de gelovigen en hun kinderen. Voor allen die zijn opgenomen in het verbond. En daar begint de verwarring. Want niet iedere gedoopte, niet ieder verbondskind krijgt ook werkelijk deel aan al het door God beloofde heil. Velen verbreken het verbond (Ja, dat kan van de kant van mensen) en komen niet tot waarachtig geloof. Of breken met het geloof. Maar, zo is de menselijke redenering, Gods beloften zijn toch vast en betrouwbaar? Allen die door de HEERE zijn uitverkoren krijgen toch het toegezegde heil in Christus? Dan klopt er iets niet. Dan is blijkbaar het verbond toch niet voor allen die het teken ervan hebben ontvangen (in het oude testament de besnijdenis, in het nieuwe de doop). Maar alleen voor de uitverkorenen onder hen.
Dan zijn er dus twee soorten verbondskinderen, uitverkorenen en niet-uitverkorenen. En dus ook twee soorten verbond naast elkaar. Een uitwendig verbond waarbij er wel een soort relatie is met de HEERE, maar waarbij de leden niet zeker kunnen zijn van hun heil, en van het verkrijgen van de beloften. En een inwendig verbond, waarvan de beloften alleen voor de uitverkorenen zijn. Dat uitwendig verbond is dan voor allen die gedoopt zijn en die naar de kerk komen om Gods Woord te horen. Maar daarbinnen is een kring van èchte verbondskinderen, die van hun uitverkiezing zekerheid krijgen. Door een teken, een gevoel, een gebeurtenis waarbij de Heilige Geest hen laat weten dat zij werkelijk gekend zijn als kinderen van het verbond. Die zijn ‘bekeerd’ en wedergeboren op een moment in de tijd.
Verondersteld
En of iemand deel heeft alleen aan dat arme, onzekere uitwendig verbond of ook aan het echte, zekere inwendig verbond, dat moet maar worden afgewacht. Daar kun je pas zeker van zijn als je zo’n moment van wedergeboorte meemaakt. Dat is het denken in de Gereformeerde Gemeenten en verwante kerkgenootschappen. Het sterk bevindelijke geloof. Waarbij dan ook onderscheidend gepreekt wordt voor bekeerden en onbekeerden, voor wedergeborenen en (nog) niet wedergeborenen, en niet allen worden aangesproken als kinderen van de HEERE.
Of het blijkt later in je leven. Uit een gelovige levensgang. Dat was de fout van dr. Abraham Kuyper. Vanuit die gedachtegang ontwikkelde hij zijn leer van de veronderstelde wedergeboorte. Als een kind gedoopt wordt spreken we het aan als verbondskind en benaderen we het als verbondskind omdat we veronderstèllen dat het uitverkoren en wedergeboren is. Maar we weten het dan nog niet zeker. Mocht iemand later blijken toch niet te geloven of het geloof los te laten, zo was de redenering, dan was zo’n kind blijkbaar toch niet uitverkoren en waren de doopbeloften toch niet echt voor die persoon bestemd.
Deze leer leidde tot ernstige twisten in de Gereformeerde Kerken in de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw. Het liep uit op de Vrijmaking van 1944. Onze eigen voorgeschiedenis.
Verbond en uitverkiezing
De grote fout in deze leringen is dat men niet eenvoudig Gods Woord laat staan. Maar er menselijk redeneren of menselijk gevoel op loslaat. Verbond en uitverkiezing worden daarbij vereenzelvigd. En dat kan niet. Dat leert de Schrift ook niet.
De uitverkiezing is een voornemen, een besluit van de HEERE. Genomen in de eeuwigheid. Buiten de werkelijkheid die wij kunnen bevatten. Op grond van Gods vrijmachtig welbehagen. Niet te doorgronden. Niet te begrijpen. Niet te vangen in verstandelijke redeneringen. Daar moeten we van afblijven. We hebben het alleen maar te geloven.
Maar die uitverkiezing is niet de grond voor Gods beloften. Dat is de opname, de inlijving in het verbond. Aan ieder die deel heeft aan het verbond, aan alle kinderen van gelovigen en aan ieder die als volwassene het waarachtige geloof omarmt, biedt de HEERE Zijn beloften aan. Aan allen die tot Zijn verbond behoren. En voor wie ze in geloof aanneemt worden ze vervuld in de weg van verbondsgehoorzaamheid.
Zonder onderscheid. Dat doet Hij in de tijd. In onze werkelijkheid. Vroeger en vandaag. Dat aanbod is vast en betrouwbaar. Daar hebben we mee te rekenen. Dat moeten we geloven. Zo spreekt de HEERE Zelf in Zijn Woord. Eenvoudig.
Als we de uitverkiezing en Gods verbond gaan vereenzelvigen, dan komen we heel verkeerd uit. Dat leert Gods Woord niet. Dan vertrouwen we niet alleen meer op Gods vaste beloften maar dan proberen we mee te kijken in Gods raad. Dan gaan we leunen op wetenschappelijke filosofieën. Of op onze eigen gevoelens. Op graven in onszelf. Subjectief. Dan kunnen we de geloofszekerheid gemakkelijk verliezen. En dan doen we Jahweh, onze trouwe Verbondsgod, geen recht. Dan maken we Zijn beloftewoorden onbetrouwbaar.
Verder
Er zijn ook theologen die menen dat God Zijn verbond sluit met alle mensen op aarde. Daarover en over wat dat betekent voor ons leven met de HEERE willen we het een volgende keer hebben. Dan hopen we ook te schrijven over de tweezijdigheid van het verbond: voorwaardelijk en onvoorwaardelijk; belofte en eis.
(wordt vervolgd)
[i] Joh. Francke v.d.m., Lichtende verbintenissen, Van den Berg, Kampen, 1975.
[ii] Cl. Stam, Het verbond van Gods liefde, Woord en Wereld 69, 2005.
[iii] Joh. Francke v.d.m., Lichtende verbintenissen, Van den Berg, Kampen, 1975, pag. 22.
