26 MEI 2025 VERLOSSING EN GEEST

LEZEN: Zach. 12:1-14:

Opnieuw spreek de HEERE als de almachtige God van hemel en aarde bemoedigende woorden over Jeruzalem als de kerkstad en Zijn woonplaats. De kerk zal zijn als een bedwelmende beker (vs. 2): de vijanden in dienst van de grote tegenstander zullen haar met hun spierkracht en denkkracht niet kunnen overmeesteren. Net als dronken mensen zijn ze onbekwaam.

De kerk is ook als een zware steen, die nauwelijks te tillen is en waaraan men zich verwondt. Zo’n steen kan in de weg liggen en een struikelblok vormen. De kerk profeteert het evangelie, getuigt van Christus en roept op tot bekering.

Maar juist zo is ze een ergernis, een steen des aanstoots (1 Kor. 2). Pogingen om die steen uit de weg te ruimen leiden tot een verschrikkelijk oordeel.

De Heere zal ook zoveel verwarring geven aan de vijand, dat de kerk geen schade ondervindt, maar de vijand zelf verderf over zich haalt (vs. 4). De poorten van de hel zullen de kerk niet overweldigen.

Daarbij komt dat de kerkleden moed putten uit het Evangelie en zo in geloof staande kunnen blijven en zelfs kunnen strijden in de kracht en met het vuur van de Geest (vs.5,6). Ze blijven vertrouwen op de HEERE die in Zijn almacht en trouw alles bestuurt, zelfs de geest van de mens in zijn binnenste (zie vs.1).

Van Hem krijgen ze ook de kracht zoals David, die ondervond tegenover Goliath (vs.8). Hij maakt de leiders tot krachtige helden, die zich veilig weten bij de Engel des Heren Die voor hen strijdt (vergelijk de woestijnreis van Israël). Zo is er toekomst oor Jeruzalem.

In vers 10 lezen we van de uitstorting van de Heilige Geest als de Geest van de genade en van de gebeden. Hij is de Trooster, Die ook voor ons bidt met onuitsprekelijke verzuchtingen (Rom. 8:26,27).

Hij zal zo in ons werken dat we beseffen en erkennen dat het door onze schuld is dat Christus moest sterven aan het kruis (vs.10). Dat verwijst naar Hand. 2:23, maar betreft ook ons als gelovigen, man en vrouw (vs.11-14).

Wie zijn de vijanden van de kerk?                               

Zingen: Ps. 81:10