LEZEN: Zach. 14:20,21
God maakt Zijn kerk klaar voor de jongste dag door haar steeds meer te heiligen. Dat gebeurt met name sinds Pinksteren al de Heilige Geest als de grote Heiligmaker in de kerk gaat wonen en werken.
In vers 20 en 21 laat Zacharia zien wat Zijn werk inhoudt. Niets mag meer afgezonderd blijven in het leven van onderwerping en toewijding aan de Heere. Het leven is één. Niets valt buiten het domein van de Heere als Koning. Zo moeten we verstaan dat op de bellen van de paarden komt te staan: HEILIG VOOR DE HEERE.
Deze tekst met hoofdletters verwijst naar de tekst op de zuiver gouden plaat, die bevestigd was op de linnen tulband van de hogepriester (Ex. 28:36). Alleen met die tulband mocht de Hogepriester in het heiligdom van de Heere komen. Hij bracht aan de Heere gaven van toewijding. Alleen de hogepriester mocht deze tulband met deze tekst dragen. Geen priester of leviet mocht dit. Laat staan het gewone volk.
Maar nu zegt Zacharia, dat deze zelfde inscriptie op de bellen van de paarden zal staan. Paarden waren in die tijd bestemd voor heidense praktijken. Maar nu kunnen ze in dienst van de Heere heilig zijn, de HEERE aangenaam.
Dat geldt ook het gewone leven: keukenpotten staan voortaan in dienst van de HEERE net als heilige voorwerpen in de tempel. Dat alles is het gevolg van het heiligmakende werk van de Geest.
Alles in het leven van de gelovige hoort de HEERE aangenaam te zijn, in Zijn dienst te staan en Zijn eer te bevorderen. Het leven is één. We mogen niets afzonderen van ons leven met de HEERE in Zijn Koninkrijk, niet alleen op zondag maar ook door de week. Niet alleen in de kerk maar ook thuis, op school of op ons werk.
Wanneer is dit een feit? Sinds het offer van Christus en de uitstorting van Zijn Geest. Christus wil ons maken tot een koninkrijk van priesters, een volk Gode ten eigendom (1 Petr. 2:9) Er mag dan geen leugenaar, geen Kanaäniet meer in Zijn huis zijn. Dat vraagt ook zelftucht, onderlinge tucht en kerkelijke tucht om de heiligheid van de gemeente te waarborgen.
Wat van jou past wel en wat niet bij Gods heiligheid?
Zingen: Ps. 96:5,8
