LEZEN: Joh. 1:1-5: … Alle dingen zijn door het Woord gemaakt … In het Woord was het leven, en het leven was het licht van de mensen …
Het boek Johannes geeft een aanvulling op de inhoud van de andere drie evangelieën. Vergeleken met Matthëus, Marcus en Lukas is het veel later geschreven, ontbreken er onderdelen, is de volgorde anders en worden er weer andere gebeurtenissen verteld. Toch is er geen onderlinge tegenspraak.
Heel diep en rijk is het begin (de verzen 1-18), dat ook wel proloog, voorwoord, wordt genoemd. Het is een goddelijke overdenking van de betekenis van Gods Zoon die als Jezus Christus de Zaligmaker is.
Heel treffend wordt aangegeven Wie Hij was en is, vanwaar Hij naar de aarde kwam, met welk goddelijk doel; Hoe Hij op aarde aangekondigd en ontvangen werd en voor wie Hij Zijn gaven, krachten en werken heeft gebruikt.
Allereerst heet Gods Zoon het Woord om duidelijk te maken dat de Zoon actief was bij het spreken van God toen de Schepping tot stand kwam. Het was Gods Zoon, het Woord waardoor alles geschapen werd. In Hem is het ware leven (vs.4).
Maar door de zondeval is veel bedorven. Daarom is er verlossing, herschepping nodig. Wat anders uitloopt op de dood, krijgt door het Woord nieuw leven. Net zoals destijds bij de schepping is Gods Zoon ook actief bij deze herschepping.
Als symbool voor het ware leven met en voor God wordt in vers 4, 7, 9 het licht genoemd. Johannes grijpt bij Gods werk van herschepping dus terug naar Gods werk van de schepping. Toen was het eerst nodige voor het leven: het licht dat van God kwam (Gen.1:3).
Zo is het bij de herschepping het Woord, Gods Zoon, Die het ware leven teruggeeft als het licht. In Hem is het ware leven van de mensen: de heilbrengende gemeenschap met God. Hij geeft het aan allen die Hem aannemen.
Toch is er door de zonde in de wereld bij de meerderheid onbegrip en afkeer jegens Hem. Het blijven in de duisternis van de zondemacht verhindert het aannemen van Hem, Die het Licht van de wereld is (Joh. 8:12).
Waarom wordt Christus het Licht genoemd?
Zingen: Gez. 9:1,2