LEZEN: Joh. 4:31-42: … De één zaait, de ander oogst …
Jezus blijft met zijn gedachten nog bij de vrouw, zodat de discipelen hem moeten aansporen om wat te eten. Met een toespeling op het eten maakt Jezus dan duidelijk hoezeer Hij bezig is met het vervullen van Zijn opdracht die de Vader hem heeft gegeven (vs.34;Hebr. 10:7).
“Mijn voedsel is dat Ik de wil doe van Hem die Mij gezonden heeft en Zijn werk volbreng (zie ook 3:17,34). Hij wil dat Zijn discipelen ook al iets zien van de uitwerking daarvan.
Weer maakt Jezus een vergelijking: Hij wijst hen op de korenvelden: nog vier maanden dan komt de oogst. Laten ze ook zo kijken naar de stoet Samaritanen die intussen op weg is om de grote Profeet te ontmoeten. Dat zal straks ook de heerlijke uitwerking mogen zijn van hun apostelwerk.
Wat een blijdschap geeft dat aan hen die gezaaid hebben én aan hen die na enige tijd de vrucht van het gezaaide zullen mogen oogsten. Die oogst is niet minder dan het eeuwige leven voor hen die geloven in het gepredikte evangelie van de Zaligmaker. Dat zal zichtbaar worden op de jongste dag.
Tot de zaaiers horen Mozes en de profeten met als laatste Johannes de Doper (het Oude testament). De maaier, oogster, is hier Jezus.Voor allen is reden tot grote blijdschap.
Ook de discipelen zullen dit mogen ervaren als ze straks worden uitgezonden. Ze zullen in veel gevallen zaaier en oogster zijn. Vers 38 wijst waarschijnlijk op het voorafgaande predikende werk van Johannes de Doper, waarna men zich nu later door de discipelen van Jezus laat dopen.
Op het getuigenis van de vrouw komen meerder Samaritanen uit haar stad naar Jezus. Ze vragen Hem zelfs bij hen te blijven. Zo komen er velen tot geloof. Ze roepen dan uit: we hebben Hem nu Zelf gehoord en weten het nu zeker: Hij is werkelijk de Zaligmaker van de wereld! Een heerlijk getuigenis van hen die Jezus hebben gezien.
Wat hier gebeurt is tot beschaming van veel Joden die niet geloven. Daarnaast geldt: zalig zijn zij, die niet gezien hebben en toch geloven!
Waardoor geloven deze Samaritanen eerder dan de Joden?
Zingen: Ps. 126:3