LEZEN: Dan. 4:1-27: … nadat u erkend zult hebben … de Heerser …
Koning Nebukadnezar is hier zelf aan het woord. Hij had ervaren wie God is, hoever Zijn macht gaat en hoe Hij de zijnen redt. Is voor hem de God van de hemel nu nog steeds een “afgod” zoals die van de volken die hij overwonnen heeft. Of is Hij de enige Heerser, van Wie hij zich afhankelijk weet?
Wat heeft Nebukadnezar geleerd? De eerste drie verzen geven de indruk dat Nebukadnezar werkelijk in God gelooft en Hem daarom prijst! Hij doet dat zelfs met woorden uit de Psalmen.
Het vervolg van dit hoofdstuk moet ons leren of deze despoot zich bekeerd heeft of dat hij toch blijft steken in het veelgodendom van zijn tijd. Nebukadnezar wordt hierop beproefd.
Hij is inmiddels zo’n dertig jaar ouder. In een droom ziet hij een boom in het midden van de aarde die heel groot is en zelfs tot aan de hemel reikt. Die boom is hijzelf. Niemand op aarde kan om hem heen. Het is een prachtige boom, een lust om te zien en een genot om van zijn vruchten te eten. Alle schepselen worden door hem gevoed.
Maar dan komt er een bode uit de hemel die oproept om hem te vernietigen. Het is gedaan met zijn eer en heerlijkheid. Er mag alleen nog een stam met wortels in een ijzeren band overblijven. Zijn innerlijk en levensomstandigheden moeten worden veranderd. Gedroeg hij zich eerder als een soort god onder de mensen, hij wordt nu minder dan mens. Hij moet van mens dier worden en met dieren omgaan.
Terwijl Nebukadnezar angstig bedenkt dat hij die boom is, wil hij toch zijn wijzen raadplegen. Ook nu blijkt alleen Daniël in staat de droom uit te leggen.
Daniël is eerst verbijsterd en wenst dat de droom een ander dan de koning betreft. Toch zegt hij als Gods profeet: ú bent die boom; u zult uit de mensenwereld worden verstoten en gras eten. Pas als u God als Allerhoogste Heerser erkent, komt hier een einde aan.
Daniël komt nu met zijn wijze advies (vs.27): Bekeer u dan! Bewijs barmhartigheid aan ellendigen. Nebukadnezar moet klein voor de God van de hemel worden, Hem erkennen als de enige Heerser. Hij moet daarom zijn hoogmoed en wellust opgeven en voortaan omzien naar armen.
Met welk doel doet God dit deze koning aan?
Zingen: Ps. 1:1,2
