11 JULI 2025 – SCHRIFT

LEZEN: Dan. 5:1-12: … uit de tempel … en dronken eruit …

In hoofdstuk 5 ontmoeten we een afstammeling van Nebukadnezar, koning Belsazar. Zijn naam Bel-sazar is veelzeggend: Moge Bel, de god van Babel, hem beschermen. Vergelijk dat eens met de naam van Daniël: Gòd is rechter.

De goddeloze koning richt een grootschalige feestmaaltijd aan voor de leiders van zijn regering, wel duizend man. Daarbij komen nog hun vrouwen en bijvrouwen. Het wordt een liederlijk festijn, waarbij veel wijn wordt gedronken.

Alles staat in het teken van zelfverheerlijking en zelfbevrediging. Daarbij worden de afgoden aangeroepen en geprezen, goden van goud en zilver, van koper, ijzer, hout en steen, het maaksel van mensen.

In plaats van de aanbidding van de ene ware God in de hemel, worden voorwerpen geëerd die geen enkele macht hebben. Koning Belsazar drinkt en drinkt. Het wordt vijf keer achter elkaar genoemd. Zo brengt hij zichzelf in een roes met de anderen en hun vrouwen.

Belsazars hoogmoed kent onder invloed van de wijn geen grens meer. Hij beveelt de tempelvoorwerpen te brengen die zijn voorvader Nebukadnezar uit de tempel van Jeruzalem heeft geroofd, gouden en zilveren bekers en kannen, die God voor Zijn dienst had geheiligd. Ze staan al jaren in de schatkamer van de afgoden. Waarschijnlijk heeft niemand nog gedurfd om ze te gebruiken. Maar deze koning wil laten merken dat hij boven God staat; dat zijn goden sterker zijn dan de God van de Joden.

Hij daagt de God van de hemel uit door uit de geheiligde bekers te drinken en zijn afgoden te prijzen. Zo onteert hij God nog meer. Dit is een heel ernstige zonde tegen het eerste en derde gebod.  Daarvoor zal de Heere deze koning niet voor onschuldig houden.

Er zijn parallellen te trekken met onze tijd. In de wereld wordt gevloekt en God bespottelijk gemaakt in kantines, op voetbalvelden, in speelfilms, in cabarets, of op popfestivals.

De vraag is aan ons:  wat doen wij daartegen? De Heere verlangt toch dat wij opkomen voor Zijn heilige naam? Mogen wij zulke gruwelijke zonden toelaten, zonder er iets van te zeggen? Zijn wij dan niet medeschuldig (HC V&A 100)?

Wat is je antwoord op deze laatste vragen?                 

Zingen: Ps. 76:3