LEZEN: Dan. 6:19-29: … Hij verlost en redt … doet .. wonderen …
Koning Darius vindt het verschrikkelijk om zijn wijze trouwe dienaar Daniël in de leeuwenkuil te moeten werpen. Terwijl Daniël zijn God gehoorzaam blijft tot in de dood, onderwerpt Darius zich aan zijn eigen wet en voert hij het vonnis over zijn dienaar uit: hij werpt hem in de leeuwenkuil.
Wel roept Darius hem nog troostwoorden toe dat Daniëls God hem wel zal verlossen. Dat is op zichzelf bijzonder, maar blijft in de sfeer van de afgoden.
Dat God Daniël doet stand houden, is op zichzelf al verhoring van zijn smeekbeden: hij wordt niet in verzoeking geleid, maar verlost van de boze! Maar de verhoring van Daniëls gebed strekt zich nog verder uit:
Hij, Daniël, de voorbidder van de kerk in ballingschap, mag blijven leven! De HEERE redt hem op wonderlijke wijze uit de handen van zijn beulen. Voor Daniël is de tijd van zijn sterven nog niet gekomen.
De Heere zendt daarvoor opnieuw een engel om Zijn getrouwe dienaar bij te staan (vs.23). De drie vrienden van Daniël waren al eerder gered in de brandende vuuroven. Nu wordt Daniël gered in de kuil van bloeddorstige leeuwen. De engel sluit hun muil. Zo blijft Daniël volledig ongedeerd. Hij belijdt voor koning Darius, dat dit voor hem betekent dat God genadig is, dat zijn zonden zijn vergeven en hij daarom ook onschuldig staat tegenover de koning.
In dit alles komt de heerlijkheid van de genade en almacht van God tot uiting. Hij spaart het leven van deze trouwe dienaar, die dan al bijna negentig jaar oud is, en nog steeds in een god-vijandige wereld moet leven en strijden.
God bepaalt wanneer en hoe de diensttijd van Zijn dienaren eindigt, dat geldt ook vandaag. Onze taak blijft, ook al zijn we oud en hebben we beperkingen.
Koning Darius herstelt Daniël in ere en doet zijn tegenstanders de door hen zelf geplande wrede dood ondergaan. Zo blijkt de naam van Daniël waarheid: de Heere is mijn rechter. Darius is niet alleen Daniël goedgezind, hij komt nu zelf tot verering van God. Zo komt God dwars door alles heen tot Zijn eer.
Spreken wij vrijuit over God bij anderen?
Zingen: Ps.55:9,10
