LEZEN: Ex. 13:1-16: …Heilig voor Mij alle eerstgeborenen … dat u alles wat de baarmoeder opent, aan de HEERE zult afstaan ….
Er zijn hier twee zaken aan de orde. In vers 3-10 lezen we over de ongezuurde broden (zie ook Ex. 12:14-20). Deze zaak wijst op het met haast wegtrekken uit Egypte. Men kon niet wachten op het zuren, het gisten van het deeg.
Door ongezuurde broeden te eten, wordt het volk herinnerd aan de haast waarmee men moest vertrekken bij de bevrijding uit Egypte. Maar vooral wijzen de ongezuurde broden erop dat hun plotselinge vertrek er was door de sterke hand van God (vs.3,8,9).
Zo wordt het ongezuurd zijn verbonden aan het werk van de almachtige en heilige God. Door ongezuurde broden te eten wordt Zijn grote werk als Zijn volk herdacht.
Daarbij moet elk zuurdeeg uit het huis weg zijn: een klein overblijfsel kan zomaar het deeg doorzuren. Alle aandacht moet op de HEERE gericht zijn; dat vraagt heiliging: afgekeerd van het kwade, aan de HEERE en Zijn dienst gewijd zijn.
Zo wordt dit ook in ons leven gevraagd: laten we alles wegdoen wat niet past bij Christus als ons Paaslam en Verlosser.
Paulus schrijft in 1 Kor. 5:6-8. “Weet u niet dat een klein beetje zuurdeeg het hele deeg doorzuurt? Verwijder dan het oude zuurdeeg, opdat u een nieuw deeg zult zijn, want ook ons Paaslam is voor ons geslacht: Christus. Laten wij dus feestvieren, niet met oud zuurdeeg, ook niet met zuurdeeg can slechtheid en boosaardigheid, maar met ongezuurde broden van oprechtheid en waarheid “
De andere zaak die de HEERE naar voren brengt is de heiliging van de eerstgeborenen. Terwijl deze bij de Egyptenaren de dood vinden, zijn ze bij de Israëlieten door het aangebrachte bloed gespaard. Zelf verdienen ze dat niet. Dat is genade. Om dat goed te blijven zien, eist God hen voor Zich op.
Voor dieren geldt dat ze aan de HEERE geofferd moeten worden, maar de eerstgeborenen van het volk moeten met geld losgekocht worden. Ook de Heere Jezus moest hieraan voldoen (Luk. 2:23).
Wat zegt de heiliging van eerstgeborenen vandaag ?
Zingen: Ps. 147:7