LEZEN: Ex. 15:1-21: … Dit is mijn God, Hem verheerlijk ik. … Uw rechterhand, HEERE, was heerlijk in macht … U hebt met Uw adem geblazen, de zee heeft hen bedolven … Wie is als U onder goden, HEERE? Wie is als U, verheerlijkt in heiligheid, ontzagwekkend in lofzangen, U Die wonderen doet? … De HEERE zal regeren voor eeuwig en altijd …
Het is alleen de HEERE Die Zijn volk verlost door de Rode Zee. Geen mens kwam eraan te pas bij de strijd tegen de Egyptenaren. Alleen God de Vader en de Zoon zijn actief geweest. God maakte gebruik van het zeewater en de bodem van de zee, maar ook van natuurkrachten als donkerte (vs.20), massieve buien en bliksem (Ps. 77:18,19).
Israël dat eerst zo angstig reageerde, is zich hiervan bewust: de HEERE deed een ongekend wonder door hen te redden door de zee heen, met uitschakeling van al hun vijanden.
Het maakt bij Mozes en het volk een loflied los om de HEERE te verheerlijken. In dit lied wordt de grootheid van God bezongen in grote verwondering. Alles wat God uitwerkte in de strijd wordt kort maar treffend benoemd. Om in aanbidding te eindigen: Wie is als U, verheerlijkt in heiligheid, zo ontzagwekkend vanwege Uw wonderen. Machtiger ook dan alle afgoden, achter wie de satan schuil gaat.
Ook wordt met het volste vertrouwen uitgesproken dat God hen op de plaats van hun bestemming zal brengen (vs.17): het beloofde land Kanaän waar de HEERE in hun midden zal wonen, in Zijn heiligdom, zoals Hij aan Abraham had toegezegd. Daarom: De HEERE zal regeren voor eeuwig en altijd.
De lofzang eindigt dus in aanbidding en een mooie belijdenis. Laat het volk dit toch vasthouden door heel de woestijnreis heen! Wetend dat als de HEERE hen leidt en beschermt, het goed zal gaan, wat ze ook verder aan tegenstand en ontbering zullen tegenkomen.
Na het lied van Mozes volgt nog een tweede lied, gezongen door Mirjam en begeleid door al de vrouwen: “Zing voor de HEERE, want Hij is hoog verheven, het paard en zijn ruiter heeft Hij in de zee geworpen!”
Waarom heet Christus “onze rode Zee” (art. 34 NGB)?
Zingen:Ps. 106:4,5