LEZEN: Ex. 15:22-16:4: … want Ik ben de HEERE, Uw Heelmeester …
Na de wonderlijke verlossing van de Egyptenaren moeten de Israëlieten hun reis door de woestijn voortzetten richting de berg Horeb / Sinaï. Ze moeten daarvoor dagenlang door brandend zand lopen met hun kinderen. Hun in zakken meegebrachte watervoorraad raakt op en er is geen enkele waterbron.
Toch is dit de weg die God hen wijst en waarop Hij hen begeleidt met Zijn wolkkolom. Ze mogen zich daarom verzekerd weten van het nodige aan levensonderhoud, ook al laat dit op zich wachten. Zo worden ze opnieuw beproefd of ze in hun nood op de HEERE blijven vertrouwen.
Pas na drie dagen vinden ze een bron. Maar de teleurstelling is groot: Het water is bitter door zout en niet te drinken. Dan breekt er een geest van opstandigheid los. Het volk mort en toont zich vijandig in hun verwijt richting Mozes.
Het is weer hetzelfde gedrag als eerder bij de Schelfzee. Maar Mozes weet wat hij moet doen: Hij roept tot de HEERE. En de HEERE hoort naar hem en wijst op een stuk hout: laat hij dat in het water gooien. En Mozes doet dit in geloof, waarop het water zoet wordt en te drinken is.
Zo zorgt de HEERE in nood voor allen die Hem in geloof aanroepen. Het stuk hout is maar een middel. Het gaat om geloof en om Gods zegen daarover. Wat bij Mara gebeurt wil God als les voor de toekomst gebruiken: het moet aan alle geslachten worden ingeprent tot hun behoud.
Ook moeten ze steeds naar de HEERE luisteren, Zijn geboden gehoorzamen. Alleen dan zal het hen goed gaan, en zullen ze geen ziekten krijgen. Want dan is de HEERE hun Heelmeester.
Na Mara komen ze bij Elim, een grote oase met veel waterbronnen en palmbomen: De HEERE geeft overvloed!
Toch gaat het opnieuw fout. Ze zijn inmiddels ruim twee weken op reis als het volk richting de Horeb/Sinaï reist en ziet dat het eten opraakt. Opnieuw morren ze ontevreden richting Mozes. Ze verwijten hem dat hij hen wil laten sterven. Maar Mozes, wijst hen weer op de HEERE: Hij zal hen manna geven!
Hoe is de HEERE bij ons tot Heelmeester?
Zingen: Ps. 106:6