LEZEN: Ex. 16:4-21: … Ik heb het gemor van de Israëlieten gehoord. Spreek tot hen en zeg: Tegen het vallen van de avond zult u vlees eten, en in de morgen zult u met brood verzadigd worden. Dan zult u erkennen dat Ik de HEERE, uw God, ben …
Dit Schriftgedeelte laat opnieuw zien hoeveel geduld de HEERE met Zijn volk heeft. Ondanks hun ondankbaar gemor schenkt Hij hen het nodige tijdens de hele woestijnreis. Hij voorziet als een zorgzame Vader in hun dagelijks levensonderhoud met kwartels ’s avonds en manna ‘s ochtends. Van dat laatste kunnen ze brood bakken.
Zowel de vogels als het manna vallen uit de hemel neer op de plaats waar Israël verblijft. Zo wordt duidelijk dat het de HEERE is Die hen dit in Zijn goedheid geeft. Laten ze Hem daarvoor dan ook verheerlijken.
Op dit laatste wijst de HEERE in het bijzonder door Zelf met lichtglans in de wolkkolom aan Zijn volk te verschijnen, als dat voor Zijn aangezicht staat en Hij hen via Mozes Zijn onverdiende weldaden toezegt (vs.9,10).
Het is opvallend hoe goed de HEERE voor elk lid van Zijn volk zorgt: niemand komt tekort! Als de Israëlieten het manna verzamelen neemt de één meer – soms veel meer – mee naar huis dan de ander. Maar als ze thuisgekomen de hoeveelheid meten met een vaste inhoudsmaat (een gomer, vermoedelijk tussen 2 en 4,5 liter) blijken ze toch allemaal precies net zoveel te hebben verzameld.
Elk lid van het gezin heeft zo voor een dag genoeg aan eten. Niemand heeft teveel, niemand komt tekort. Ze moeten ook leren om elke dag het nodige eten van de HEERE te vragen met de verwachting dat Hij erin zal voorzien. Daarom verbiedt de HEERE om iets over te laten tot de volgende dag.
Als ze dat toch doen bederft het opgespaarde eten. Mozes neemt hen dat erg kwalijk (vs.20). Ze moeten leren om alles uit de hand van de HEERE te verwachten in vertrouwen en dankbaarheid dat Hij hen steeds geeft wat ze als Zijn volk nodig hebben om Hem te dienen.
Zo heeft ook de HEERE Jezus het ons geleerd in Zijn Bergrede (Matt. 6:25v).
Wat leert dit over de omgang met elkaar in de kerk (zie 2 Kor. 13-15).
Zingen: Ps.78:6,7