LEZEN: Rom. 8:5-8: Immers, zij die naar het vlees zijn, bedenken de dingen van het vlees, maar zij die naar de Geest zijn, de dingen van de Geest … Want het denken van het vlees is de dood, maar het denken van de Geest is leven en vrede …
Paulus borduurt voort op het onderscheid tussen twee soorten mensen. Mensen die naar het vlees wandelen en mensen die naar de Geest wandelen. De eerste groep denkt, spreekt en handelt vanuit een zondige natuur, die alles bepalend is. Die mensen zijn niet op God gericht, op Zijn eer. Ze zijn eerder op zichzelf gericht. Hun doel is niet God behagen en Zijn naam verheerlijken.
De andere groep, die leeft naar de Geest, wil zich onderwerpen aan Gods Woord en de Geest volgen in denken, spreken en handelen. Hun doel is om God te behagen en Hem te verheerlijken.
Er is een grote onoverbrugbare tegenstelling in denken, spreken en handelen. Het is de tegenstelling tussen dood en leven. Het denken dat beheerst wordt door de zonde, leidt tot de dood. Eerst op aarde al de geestelijke dood, maar daarna – als er geen bekering komt – de eeuwige dood.
Maar degenen die geloven en zich door de Geest willen laten leiden, mogen het leven ontvangen, dat is: de gemeenschap met God, die uitloopt op het eeuwige leven, de eeuwige gemeenschap in heerlijkheid. De beslissing tussen eeuwige dood en eeuwig leven valt hier al op aarde.
De Heere Jezus zei dit al in Joh. 5:24v: “Voorwaar. Voorwaar, Ik zeg u Wie Mijn woord hoort en Hem gelooft Die Mij gezonden heeft, die heeft eeuwig leven en komt niet in de verdoemenis, maar is uit de dood overgegaan in het leven. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: de tijd komt en is nu, dat de doden de stem van de Zoon van God zullen horen en dat wie hem horen, zullen leven”.
Vers 6 zegt: het denken van de Geest is leven en vrede. “Leven” is de blijde en dankbare gemeenschap met en voor God. “Vrede” is: de verzekering dat de zonden je vergeven zijn en dat niets je zal kunnen scheiden van de liefde van God in Christus (ze ook vs.38,39).
Hoe ervaar je als gelovige “leven en vrede”?
Zingen: Ps. 36:3
