LEZEN: Rom. 8: 31-34: … Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? …
Paulus schrijft in vers 31: “wat zullen wij dan van deze dingen zeggen?” Dat betreft het evangelie dat we als kinderen van God ook erfgenamen zijn, maar die erfenis alleen bereiken door lijden heen.
Daarbij komt God onze zwakheid te hulp door Zijn Geest en bestuurt Hij alles zo dat het ons ten goede komt. Bovendien pleit de Heilige Geest voor ons. Zo voert God uit waartoe Hij ons roept en zal Hij ons uiteindelijk rechtvaardigen en verheerlijken.
Paulus vraagt nu: wat is de conclusie van dit alles? We mogen ons, nu we dit alles als gelovigen weten, niet blind staren op tegenspoed en tegenstand. Laten we toch letten op Gods liefde, genade, barmhartigheid, almacht en trouw.
Als God ons heeft geroepen om kinderen van Hem te zijn, als Hij vóór ons is, wie zal tegen ons zijn? Wie kan ons dan afhouden van onze erfenis? Wie zal het tegen God kunnen opnemen?
Als Gód maar voor ons is; dat is het alles beslissende. Als Hij ons maar goedgunstig is, als Hij alles maar voor ons doet meewerken ten goede, wat heeft die tegenstand van mensen dan eigenlijk te betekenen?
Maar hoe is het nu mogelijk dat de Heere vóór ons is? Hebben wij dat zelf dan verdiend? Paulus wijst dan op de grond voor Gods goedgunstigheid. “Hoe zal Hij, die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken?”
De overgave van Zijn eigen Zoon voor ons is het diepste en grootste bewijs van Gods ondoorgrondelijke liefde. Als God dat al voor ons allen heeft gedaan, dan zal Hij ons toch ook allen alle schatten die Christus voor ons heeft verdiend, schenken: de verlossing van alle ellende, de vrijspraak en het eeuwige leven in heerlijkheid.
Daarbij komt: Als Gods genade inhoudt dat wij op basis van Christus heerlijke verzoeningswerk door God vrijgesproken zijn, wie zal ons dan nog kunnen beschuldigen?
Bovendien pleit de opgestane levende Christus elke dag voor ons op Zijn offer. Wat een rijk evangelie!
Hoe weet je dat God vóór je is?
Zingen: Ps. 73:9,10
