LEZEN: 1 Kon. 8:22-53: … Het gebeurde nu, toen Salomo geëindigd had heel dit gebed en deze smeekbede tot de HEERE te bidden, dat hij van voor het altaar van de HEERE uit zijn geknielde houding opstond en zijn handen uitspreidde naar de hemel …
Als Salomo de HEERE heeft geprezen en het volk heeft gezegend, gaat hij geknield voor in gebed tot God. Eerst looft en prijst hij de HEERE vanwege Zijn trouw en goedertierenheid. Daarbij herinnert Salomo Hem aan Zijn woorden over de zonen van David die op de troon mogen zitten zolang ze in Gods wegen wandelen.
Hij spreekt uit dat hij beseft dat er met de tempel over de HEERE niet aards gedacht mag worden. De HEERE is immers zo groot en heerlijk dat zelfs de allerhoogste hemel Hem niet kan bevatten (vs.27).
Vervolgens doet Salomo een appèl op God, dat Hij vanuit Zijn hemelse woonplaats zal luisteren naar de gebeden die in de tempel op aarde naar Hem worden opgezonden. Daarbij smeekt Salomo of God bij het luisteren ook de zonden wil vergeven van hen die hun smeekbeden uiten (vs.30).
Er volgen dan zeven smeekbeden. In de eerste vraagt Salomo of de HEERE de schuldige schuldig wil verklaren en de rechtvaardige recht wil doen. Dat betreft situaties waarbij de rechter af moet gaan op een getuigenis onder ede van een verdachte.
De tweede bede betreft het verzoek om vergeving bij berouw over zonden waarvoor de betrokkenen in gevangenschap zijn gekomen.
De derde en vierde smeekbeden betreffen Gods reactie op betoon van berouw bij droogte en andere rampen als straf op zonden (vs.35-40).
De vijfde bede is opmerkelijk: wil de HEERE toch ook luisteren naar vreemdelingen die tot de HEERE bidden (vs.41-43).
De zesde bede betreft het leger van Israël: of de HEERE recht wil verschaffen. Tenslotte bidt Salomo uitgebreid voor de situatie dat het volk door zondeschuld in ballingschap moet gaan en uit een ver land de HEERE om verlossing bidt.
Daarbij doet Hij een beroep op Gods trouw en genade zoals aan Israël getoond bij de uitleiding uit Egypte.
Wat leren we hier voor privé en kerkelijke gebeden?
Zingen: Ps. 143:1,8
