4 JUNI 2025 – LAM VAN GOD
LEZEN: Joh. 1:29-34: … het Lam van God dat de zonde … wegneemt …
Een dag na de confrontatie met de Farizeeën, ziet Johannes Jezus in zijn richting komen. Dat is enige tijd nadat hij Hem gedoopt had (zie v.33). Jezus wil nogmaals door Johannes worden aangewezen. De heraut moet niet alleen over Jezus prediken en van Hem getuigen, hij moet Hem ook aanwijzen.
Zodra Johannes Hem ziet, zegt hij: “Zie”, let goed op, dit is “het Lam van God dat de zonde van de wereld wegneemt”. Een heel diepe omschrijving, die vooral terugwijst naar het Paaslam, dat plaatsvervangend geslacht moest worden om de verderfengel te laten voorbijgaan aan de Israëlieten in Egypte (Ex. 12:3,23).
Elk jaar moest dat Paaslam worden geslacht ter herinnering (Ex. 12:17)! Het was een voorafspiegeling van het plaatsvervangend lijden van Jezus Christus aan het kruis (1 Kor. 5:7). Ook horen we er een verwijzing in naar Jes. 53:7 (zie ook Hand. 8:32).
Het “wegnemen van de zonde van de wereld” geldt niet voor álle mensen, net zo min als de komst van Christus bedoeld is voor vrede voor álle mensen (zie Luk. 2:14). Er is geloof nodig, zie Joh. 3:16: “Opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat”.
Johannes de Doper spreekt als profeet met goddelijke inspiratie en daarom met absoluut gezag. Hij heeft Jezus nog niet eerder gezien, voordat hij Hem doopte (vs. 31); maar bij die doop kreeg hij een openbaring van God Zelf om op de duif te letten die op Jezus neerdaalde. Dat was het bewijs dat Hij Gods Zoon is, Die van eeuwigheid bestaat (vs. 30-34).
Die duif is immers de Heilige Geest, Die Jezus zalft tot de Christus (dé Gezalfde) en op Hem blijft om Zijn Middelaarswerk te doen; Hij zal de Geest ook aan de gelovigen schenken (vs.33).
Johannes wijst Hem dus in alle zekerheid aan. Toch vraagt aanvaarding van Hem geloof, net zo goed van Johannes en de omstanders, als van ons. Nu Johannes erop wijst dat het ware Lam gekomen is, betekent dat ook het einde van alle offerdienst, die in dat Lam zijn vervulling vindt.
Zo horen we nu al van Goede Vrijdag, Pasen en Pinksteren!
Verklaar de laatste zin van deze overdenking
Zingen: Gez. 19:1,3
