LEZEN: Dan. 1:8-16 … Daniël nu nam zich in zijn hart voor zich niet te besmetten … tien dagen op de proef … knapper … gezonder …
De jongens moeten nu dingen eten en drinken, die Gods wet hen verbiedt. Ook heeft Nebukadnezar met zijn eten en drinken een nauwe band met zijn afgoden. Vlees en koeken worden aan afgoden gewijd voordat ze worden gegeten. Van de wijndrank wordt eerst een gedeelte vergoten als offer aan de afgod van vruchtbaarheid en genot, om er daarna van te mogen drinken.
Daniël bedenkt dit in zijn hart! Hij neemt zich voor dit niet te laten gebeuren. Hij probeert het dus niet eerst uit, om te zien of het wel of niet meevalt. Want hij weet uit Gods Woord dat dit tegen God ingaat en daarom zondig is. Zijn geest zal er door verontreinigd raken, zodat hij van zijn God afraakt.
De diepe kern van verontreiniging zit in de geestelijke besmetting, als overspel met afgoden. Dit speelt al vanaf het paradijs als Adam en Eva zich door de verboden vrucht laten besmetten. Ervan eten maakt dat ze Gods verbond overtreden.
Ook wij staan onder de verleiding van de afgoden van drank, seks en genot, brood en spelen, hebzucht en eerzucht. Dat is nooit iets onschuldigs.
Daniël heeft begrepen, dat zijn hart juist naar de HEERE en Zijn geboden behoort uit te gaan. Paulus wijst op het niet kunnen samengaan met afgodendienst en dienst aan de HEERE (2 Kor. 6:15v).
Wat Daniël zich voorneemt, laat hem niet meer los. Hij krijgt van God de kracht om maatregelen te nemen zodat hij niet besmet wordt.
Hij verzoekt Aspenaz, het hoofd van de hovelingen, dat hij zich niet hoeft te verontreinigen. God zorgt er voor dat Aspenaz Daniël welwillend is. God geeft Daniël genade en barmhartigheid bij deze man, zegt vers 9!
Het verzoek van Daniël houdt een gevaar in voor Aspenaz. Hij zal wreed gestraft kunnen worden omdat Daniëls voorstel Nebukdnezars plan doorktuist. Maar Aspenaz voert de proef uit. Met bijzonder groot succes!
Zo wordt Daniël gesterkt en merkt hij op dat de HEERE hem en zijn vrienden genadig is.
Beproeft God ons ook om te zien wat in ons hart is (Deut. 8:2)?
Zingen: Ps. 86:7