LEZEN: Gal. 2:1-5
En enigen die uit Judea gekomen waren, leerden de broeders: Als u niet besneden wordt volgens het gebruik van Mozes, kunt u niet zalig worden. – Hand. 15:1
Paulus vertelt de gemeenten van de Galaten hoe hij aan zijn werk als apostel is begonnen, waar hij gewerkt heeft en wat hij verkondigd heeft. Het was alles op basis van openbaringen van Jezus Christus Zelf, dat hij het ware evangelie kende en mocht doorgeven.
Steeds kwamen bij zijn verkondiging botsingen voor met Joden die tot geloof in Jezus kwamen, maar toch bleven vastzitten aan de oudtestamentische bepalingen en inzettingen.
Het echte probleem was dat ze dat ook van niet-Joodse kerkleden gingen eisen. Uiteindelijk wordt dit probleem ook breder onder de apostelen herkend en wordt er in Jeruzalem een speciale bijeenkomst, het apostelconvent, georganiseerd om dit probleem te bespreken (zie Hand. 15).
Paulus is dan inmiddels 14 jaar aan het werk. Hij neemt één van zijn medewerkers mee, Titus. Misschien wel speciaal hem, omdat hij als Griek niet besneden was. Dat is dan gelijk een test of de andere apostelen hem wel als onbesnedene aanvaarden zullen.
Paulus gaat pas als hij van Christus Zelf de opdracht daartoe krijgt. Er is op dat moment een soort crisis in de kerk. Hoe gaat deze bijeenkomst verlopen? Wat wordt de betekenis van de oudtestamentische wetten voor de gelovigen?
Paulus spreekt de broeders aan en legt hen voor wat de inhoud van zijn evangelieverkondiging is. Ook speciaal aan de apostelen, die in aanzien zijn.
Maar dan zijn er ook valse broeders: broeders uit Judea die de vrijheid in Christus tegenspreken en met een vals evangelie komen dat rust op het zich houden aan de bepalingen van Mozes, zoals de besnijdenis.
Maar Paulus geeft niet toe aan deze valse leer. Door dit verslag maakt hij de boeders in de gemeenten van Galatië duidelijk hoe hij staat tegenover de dwaalleraars bij hen: ook zij verdraaien het evangelie.
Waarom heten deze Joodse christenen “valse broeders”?
Zingen: Ps. 57:4,5
