LEZEN: Ex. 1:1-22: … zij maakten het leven bitter voor hen …
Het boek Exodus zet Gods openbaring voort over het nageslacht (de toledoth) van Jakob. De nakomelingen van de twaalf zonen van Jakob breiden zich in de loop van de jaren sterk uit. Dit heeft ook alles te maken met de komst van de Christus, die uit Israël zal voortkomen als het Nageslacht van Abraham.
Door de zorg van de HEERE komt het van “zeventig” in de loop van eeuwen tot in de miljoenen! Israël gaat gaandeweg getalsmatig Egypte overheersen. Psalm 105:24 zingt ervan: “Hij deed Zijn volk zeer toenemen en maakte het machtiger dan zijn tegenstanders”.
In die weg vervult God Zijn belofte aan Abraham dat zijn nageslacht zo talrijk zal worden als de sterren aan de hemel (Gen. 15:5; 22:7; 26:4). Als de dankbare herinnering aan Jozefs werk voor de Egyptenaren verdwijnt, staat een koning op die de Israëlieten gaat onderdrukken. In zijn ogen vormen ze een gevaar voor de Egyptenaren. Bij een oorlog zullen ze zich tegen Egypte kunnen opstellen en het land verlaten.
Er ontstaat een echte Jodenhaat, waarbij Israël onderdrukking en mishandeling moet ondergaan. De Egyptenaren proberen hun winst te doen met hun arbeid bij de bouw van nieuwe steden.
Intussen worden er ondanks de verdrukking steeds meer kinderen onder de Israëlieten geboren. De Egyptenaren reageren daarop door met harde hand steeds zwaardere en snellere prestaties te eisen. Daarnaast geeft de koning aan de vroedvrouwen de opdracht Israëlitische jongetjes bij hun geboorte te doden.
In die felle onderdrukking en heimelijke moordplannen zien we opnieuw het slangenzaad opstaan tegen het vrouwenzaad, zoals dat al bij Kaïn zichtbaar was. Maar niet de satan overwint, maar God.
De vroedvrouwen geloven God en voeren de opdracht niet uit. Dat wordt gezegend (vs.20,21). De HEERE beschermt Zijn volk in Zijn trouw tegen de aanvallen van de satan. Het is toch Zijn oogappel (Zach. 2:8)?
Waarom laat God deze verdrukking toe?
Zingen: Ps. 105:6,11
