LEZEN: Ex. 9:1-12: … Al het vee van de Egyptenaren stierf, maar van het vee van de Israëlieten stierf niet één beest … zweren die als puisten openbraken … Maar de HEERE verhardde het hart van de farao …
Steeds worden de gevolgen van de plagen ernstiger. De pest die over het vee komt is zelfs zo ernstig dat er in heel het land geen dier in leven blijft. Met als uitzondering het land Gosen waar Israël woont. Dat wordt zelfs nauwkeurig vastgesteld door de Egyptenaren (vs.7).
De dreiging die bij elk bevel van God genoemd wordt, wordt steeds werkelijkheid. Het tijdstip dat wordt aangekondigd en de uitzondering van Israël: alles blijkt waarheid. Alles wijst op de almacht en de waarheid van God.
Hoe is het dan mogelijk dat de farao nog blijft volharden in zijn ongeloof? We zullen hierin de strijd van de satan tegen de HEERE moeten zien. Hij verblindt de mensen, zoals hij altijd gedaan heeft.
Ook al is het overduidelijk dat God de overwinning zal behalen, de duivel blijft toch doorgaan. Zo was hij, zo is hij en zo zal hij blijven totdat Christus een totaal einde maakt aan zijn macht op de jongste dag (Openb. 20:10). Totdat die dag aanbreekt zijn wij gewaarschuwd, want hij weet dat hij weinig tijd heeft (Openb. 12:12).
Aan de andere kant is het vanaf het begin duidelijk dat de HEERE Zelf de verharding van het hart van farao gewild heeft, juist om Zijn grootheid te tonen aan Israël en het oordeel van Zijn tegenstanders te verzwaren.
Na de vijfde plaag volgt zonder waarschuwing de zesde plaag. Aan alle Egyptenaren verschijnen zweren als Mozes as heeft uitgestrooid voor de ogen van de farao. Er staat nu voor het eerst duidelijk: de HEERE verhardde het hart van farao (vs. 12).
In de loop van de plagen is een toename in het oordeel te zien. In de komende vier zal dat nog duidelijker worden.
Wordt de kerk nu gespaard voor rampen (vgl. Openb. 7:3)?
Zingen: Ps. 9: 11,12,13
