Geschiedenis OPC: verhouding kerkopvatting en viering avondmaal
Prof. J. Geertsema schreef in The Clarion over de avondmaalsviering in de OPC met een verwijzing naar de Blue Bell gemeente van de OPC die zich in 1985 voegde bij de CanRC (zie vorige afleveringen).
Het is goed over deze zaak nog meer te lezen van de voormalige OPC-predikant ds. K.A. Kok zelf, die aan deze vrijmaking leiding gaf. Hij geeft iets meer achtergrond en beschrijft gedetailleerder de feitelijke standpunten van de OPC.
We citeren passages uit de toespraak van ds. K.A. Kok “Presbyterian or Reformed”, gehouden in 1985 en gepubliceerd in “Shield and Sword”. De inhoud is gelijk aan de uitgebreidere tekst die onder dezelfde titel te vinden is op de website Spindleworks.
Ook ds. Kok legt het verband tussen de pluriforme kerkopvatting in de Presbyteriaanse kerken en het toelatingsbeleid van het Avondmaal. Het eerste deel van dit gedeelte volgt hieronder.
Deze materie is van belang i.v.m. onze verhouding met onze zusterkerk LRC Abbotsford en onze verhouding met GKN die op hun laatste synode een kerkelijke relatie met de OPC zijn aangegaan (Weerklank december 2023).
Ook is het leerzaam i.v.m. de niet-gesloten avondmaalpraktijk in kerken in Nederland waar contact mee is.
* * * * * * * *
Uit: Ds. K.A. Kok: Presbyteriaans of gereformeerd, toespraak in Orangeville, Canada in 1986 (gepubliceerd in Shield & Sword).
(Inhoudelijk overeenstemmend met zijn uitgebreidere tekst onder gelijknamige titel op https://spindleworks.com/library/kok/presorref.htm)
Eerste deel
(vertaling S. de Marie)
Ik wil nu gaan naar de jaren 1800 naar Charles Hodge, de grote presbyteriaanse theoloog van Princeton, New Jersey, die al lang wordt beschouwd als een van de vaders van de OPC, één van de mannen naar wie ze opkijken. Hij schreef een heel belangrijk boek dat grotendeels is genegeerd, een boek dat wij als gereformeerde mensen niet kunnen negeren. Het is zijn boek over kerkrecht (“The Church and its Polity”, SdM).
Nu zie je bij Hodge wat we in de Westminster Confessie zagen en wat we in de Acte van Aanneming zagen, heel concreet worden als programma van de Amerikaanse Presbyteriaanse Kerk. Opnieuw is voor Hodge de kerk gelijk aan Gods verborgen verkiezing.
Hij zegt:
“de kerk is geen zichtbare gemeenschap; alle zichtbare eenheid, alle uitwendige organisatie kan ophouden, en toch bestaat de kerk; zolang er heiligen zijn die gemeenschap hebben, bestaat de kerk. Als de kerk de gemeenschap van de heiligen is, kan die gemeenschap bestaan in geloof, in liefde, in gehoorzaamheid aan een gemeenschappelijke Heere, het kan zijn oorsprong hebben in iets nog diepers, in de inwoning van de Heilige Geest.
Deze eenheid is veel echter, de leden zijn veel intiemer verenigd als één lichaam, dan tussen leden van welke zichtbare gemeenschap ook. De kerk kan voortbestaan onder elke uitwendige organisatie of zelfs zonder enige zichtbare organisatie. Het gaat er om dat er uitverkoren mensen zijn in de wereld; en de zichtbare kerk, de sacramenten, de prediking van het Woord, doen er niet zoveel toe. De kerk bestaat los van dat alles.”
En zo vind je Charles Hodge pleiten voor de eenheid van alle christenen. In zijn commentaar op Efeziërs, zegt hij bij het becommentariëren van de tekst “één geloof, één Heere, één doop”:
“dat is het ideaal, en in de hemel zullen we dat hebben, maar op aarde moeten we beseffen dat christenen nooit één geloof, één Heere, één doop zullen hebben, en toch moeten we christenen erkennen overal waar we hen vinden.”
Hij schrijft ook in zijn boek over kerkrecht:
“we erkennen hen (hen zijn baptisten, episcopalen en lutheranen) als christenen en als medechristenen zitten we met hen aan de tafel van de Heere waartoe ze een gemeenschappelijk recht hebben, en groot is de schuld van hen die dat recht weigeren aan iedereen aan wie het terecht toebehoort. Alle christenen, ongeacht leerstelling, ongeacht belijdenis, zijn één.”
Zo nam de presbyteriaanse kerk onder Charles Hodge het standpunt in dat ze tot op de dag van vandaag heeft. Je accepteert als leden allen die er geloofwaardig blijk van geven dat ze bij Christus horen. Je beoordeelt hun belijdenis niet aan de hand van de geloofsbelijdenissen van de kerk; je probeert alleen te zien of ze oprecht zijn in hun toewijding aan Jezus.
Niet de christelijke leer, maar zaligmakend geloof is wat belangrijk is om lid te zijn van de kerk. En omdat Charles Hodge een Arminiaan (remonstrant, SdM), een baptist en een anglicaan zou toelaten als leden van de presbyteriaanse kerk betekent dit dat de leer van de verkiezing, de leer van de doop en de leer van de kerk voor hem niet echt belangrijk zijn.
Na het volgen van Hodge heeft het Amerikaanse presbyterianisme dezelfde lijn gevolgd. De zoon van Hodge schrijft dat we niet meer kunnen eisen voor het kerkelijk lidmaatschap dan Christus vereist om de hemel binnen te gaan.
De zuidelijke presbyteriaanse theoloog Robert Dabney zegt:
“hoewel wij als presbyterianen iemand onder tucht kunnen stellen, een predikant omdat hij geen gereformeerde leer aanhangt, en we hem zelfs kunnen excommuniceren, dit alles betekent alleen maar dat we hem vertellen naar een christelijke groep te gaan waar hij zich meer thuis voelt.”
Ook komt de leer van het verbond onder vuur te liggen.
James Henry Thornwell, een andere zuidelijke presbyteriaanse theoloog van de vorige eeuw, schrijft:
“De kinderen van gelovigen moeten worden behandeld als de kinderen van ongelovigen.”
Als het gaat om het Heilig Avondmaal, is zo alles wat je nodig hebt voor de deelname aan het Heilig Avondmaal, dat je zegt: “Ik stel mijn vertrouwen op Jezus voor mijn verlossing.” Kerkelijk lidmaatschap is niet relevant; het is alleen aan het individu om te beslissen of hij al dan niet aan het avondmaal moet deelnemen.
Zo zien we ook in de kerkregering gedurende de afgelopen eeuw een opvatting ontstaan die het presbyterium (permanente classis, die o.a. de bevestiging van ambtsdragers regelt, SdM) en de positie van de plaatselijke kerk verlaagt en het belangrijk maakt dat de macht van de predikanten van het presbyterium wordt benadrukt.
Dit alles is de achtergrond van de OPC.
Wat we in de OPC vinden, is een ontwikkeling, een consistente ontwikkeling van het Amerikaanse presbyteriaanse denken.
J. Gresham Machen, de oprichter van de O.P.C., schreef in zijn boek “Christianity and Liberalism”:
“de kerk is een vrijwillige vereniging is van gelijkgestemde mensen.”
De OPC zegt dat de leden van de kerk allemaal mensen zijn in elke natie, samen met hun kinderen, die belijdenis doen van het zaligmakend geloof in de Heer Jezus Christus. Dat zijn de mensen die tot de kerk behoren. En hoewel ze het bestaan van valse kerken erkennen, zijn de enige valse kerken die ze erkennen de Rooms-Katholieke kerk en de Unitarische kerk. Met alle anderen, alle andere christenen, moet je eenheid zoeken.
Ik lees opnieuw uit de Kerkorde van de OPC:
“de zichtbare eenheid van het lichaam van Christus wordt sterk vertroebeld door de verdeeldheid van de christelijke kerk in verschillende groepen of denominaties. In dergelijke denominaties oefenen christenen gemeenschap ten opzichte van elkaar in leer, eredienst en orde die ze niet uitoefenen ten opzichte van andere christenen. Hoewel sommigen aan ernstige dwaling onderworpen zijn, handhaven al deze denominaties voldoende tucht volgens het Woord van God in sacramenten en in hun fundamentele integriteit en moeten worden herkend als ware manifestaties van de Kerk van Jezus Christus.”
(…)
Dus het lidmaatschap van de OPC, als lid van de gemeente, vereist niet dat je gereformeerd bent. Je hoeft niet vast te houden aan de leer die historisch gezien als gereformeerd wordt beschouwd om lid te zijn van de OPC, in plaats daarvan hoef je alleen te zeggen dat je de Bijbel als het Woord van God aanneemt en ernaar zult leven.
In 1966 werd aan de Algemene Vergadering van de OPC een vraag gesteld: kunnen we toestaan dat baptisten, mensen die weigeren hun kinderen te dopen, lid worden van onze kerk? Later werd die vraag uitgebreid om ook Arminianen en leden van de pinkstergemeente op te nemen. Het antwoord dat de Algemene Vergadering gaf was als volgt: ja, ze kunnen leden worden omdat lid zijn niet betekent dat je je gebonden moet zijn aan de belijdenissen van de kerk. (vet, SdM)
Zelfs John Murray, die tegenstander was van het toelaten van hen als leden, zei dat hoewel ze geen leden kunnen zijn, je hen toch toegang tot het Heilig Avondmaal moet geven; en predikanten zijn evenmin gebonden aan de belijdenis. Als je naar het toelatingsexamen gaat, krijg je de gelegenheid om je bezwaren tegen de belijdenis aan te geven en dan komen alle predikanten bij elkaar en beslissen ze of je bezwaren voldoende zijn om je buiten te houden.
(…)
Met betrekking tot het Heilig Avondmaal, is de praktijk van de O.P.C. als volgt:
Attestaties zijn niet vereist. Lidmaatschap van een ware kerk is niet vereist. Het enige wat vereist is, is dat je een mondelinge waarschuwing geeft voordat brood en wijn worden uitgedeeld.
Dat is alles wat nodig is, maar verschillende kerken kunnen het op verschillende manieren doen.
Als je wilt dat mensen vooraf samenkomen met de kerkenraad, kun je dat doen. Als je de eisen iets hoger wil maken, kun je dat doen, maar je hoeft dat niet te doen.
In 1983 bracht dominee Barry Hofford hierover een klacht in bij de Algemene Vergadering van de OPC. Wat besloot de Algemene Vergadering? Ze besloten dit: het is aan de plaatselijke kerkenraad om te beslissen hoe het Heilig Avondmaal, de Tafel des Heeren, moet worden bewaakt.
Ze zeiden dat er twee manieren zijn om het te doen, de ene manier, die ze historisch presbyteriaans noemen, is gewoon een mondelinge waarschuwing geven. De andere, die ze historisch gereformeerd noemen, is om de mensen te laten spreken met de ouderlingen.
Je kunt het op beide manieren doen. Je hoeft het niet op de gereformeerde manier te doen, je hoeft het niet op de presbyteriaanse manier te doen, maar je kunt zelf beslissen hoe je het Heilig Avondmaal wilt vieren. Dit is een officiële beslissing van de OPC. Dat geldt ook voor de beslissing om baptisten en Arminianen als leden toe te laten.
Tot zover het eerste deel van een gedeelte van de toespraak van ds. K.A. Kok
(wordt vervolgd)