Wat is nu de samenhang tussen persoonlijk lijden aan de kerk en het werk van de Heere?
Zaak van de Heere
Lijden aan de kerk kan heel persoonlijk gevoeld worden. Maar als we ons dan bezinnen op dat lijden, op die nood, dan moeten we altijd bedenken dat het niet in éérste instantie gaat om ons lijden als persoon. Want we zijn leden van de kerk. We hebben deel aan Gods Verbond. We kennen Christus. En als we moeite en verdriet en boosheid ervaren om wat er naar onze vaste overtuiging verkeerd gaat in de kerk, dan is dat geen persoonlijke zaak maar een verbondszaak. Dan gaat het ons om de zaak van de Heere! In ons leed, in onze zorg, die we persoonlijk ervaren, gaat het om het werk van de Heere in Zijn kerk. Wordt dàt werk nog wel goed gezien? Is er nog wel de bereidheid om niet alleen te vertrouwen op de beloften van het Verbond maar ook de bereidheid om, zo veel we kunnen, met heel ons hart, met heel onze ziel, met al onze kracht de Heere lief te hebben en te dienen?
Psalm 25
Tot U, HEERE, hef ik mijn ziel op,
mijn God, op U vertrouw ik;
laat mij niet beschaamd worden,
laat mijn vijanden niet van vreugde over mij opspringen.
Ja, allen die U verwachten, worden niet beschaamd;
beschaamd worden zij die zonder reden trouweloos handelen.
Bewaar mijn ziel en red mij;
laat mij niet beschaamd worden, want tot U heb ik de toevlucht genomen.
Laat oprechtheid en vroomheid mij beschermen,
want ik verwacht U.
O God, verlos Israël
uit al zijn benauwdheden.
(Psalm 25: 1-3, 20-22)
Nood
Psalm 25 is een psalm van David. Bij welke gelegenheid David deze psalm gedicht heeft weten we niet. Hij is niet direct te verbinden met één specifieke geschiedenis. Maar duidelijk is dat David zijn nood klaagt aan de Heere. Lees maar eens vers 16 en 19: “Wend U tot mij en wees mij genadig, want ik ben eenzaam en ellendig…… Zie mijn vijanden, want zij worden talrijk, zij haten mij met een dodelijke haat.”
Er staan in het psalmenboek veel liederen met een soortgelijke inhoud. En dat is niet vreemd. Want David heeft veel lijden te verduren gehad. Hij heeft heel veel geleden aan de kerk. Zijn eigen koning, zijn broeder, probeerde hem te doden. Net als dienaren van de koning. Het Woord van de Heere achtte koning Saul niet. Het duurde lang voor zijn eigen volk, voor geheel Israël David eindelijk aanvaardde als door de Heere gegeven koning. Nood. Lijden. Van eigen mensen in de kerk.
Ik?
De hele psalm is gesteld in de ik-vorm. ìk hef mijn ziel op, op U vertrouw ìk, míjn vijanden, bewaar míjn ziel, red míj, ìk verwacht U.
De hele psalm door zien we de persoonlijke gevoelens van David. Ik, mij, mijn.
En in veel andere psalmen zien we dat de dichter dezelfde stijl toepast.
Moet dan onze conclusie zijn dat in deze psalm en in al die vergelijkbare psalmen een gelovig mens zijn nood klaagt en daarmee uit? Gaat het om David persoonlijk? Om “ik”?
Ambt
We kwamen een heldere uitleg tegen bij prof. H.J. Schilder. Hij schrijft over de vraag “de kerk en ‘ik’”. [1]
Wat hij daar schrijft is ook van toepassing op ons onderwerp. We citeren enkele gedeelten uit het hoofdstuk.
“Wat bedoelen wij met “iemand als persoon” of “iemand persoonlijk”? Dikwijls bedoelen wij daarmede een onderscheiding tussen wat iemand is en doet in een bepaalde functie en buiten deze om. Bijvoorbeeld als we spreken over de burgemeester in zijn ambt. EN over hem “als mens” ……..
Bovendien geldt voor èlke psalmist, hetgeen we nu bepaald zeggen van David: zij spreken, zingen, door de Geest, IN HUN AMBT. ……………..
Welnu, wanneer het dan in zulke psalmen heet “ik”, is dat nooit “iemand als persoon”; maar altijd: die man IN ZIJN AMBT. En BIJ DAT AMBT IS HEEL DE KERK VOLKOMEN BETROKKEN. Het is een ambt voor en in de kerk.
Deze dingen hebben wij dubbel en dwars te bedenken, nu wij als nieuwtestamentische gemeente de psalmen zingen. Want mocht toen, Oude Testament, de ambtsdienst nog beperkt zijn, en verdeeld over deze en die, en deze meer en die minder, thans is heel Gods gemeente gezalfd dóór en mèt de Geest van Christus. [2] Gij zingt nu uitsluitend “als” profeten, priesters en koningen. Voor u is er dus nog minder reden om “iets persoonlijks” apart te stellen en afzonderlijk veilig te stellen, naast het geen waarvan David zong. Dat alles is veilig in de ambtsdienst, van Christus, die grote David, bij wie als Knecht des Heeren persoon en ambt nimmer te scheiden waren.”
In je ambt
We zien dat ambtsbesef ook in Psalm 25 duidelijk terugkomen. In het laatste vers, 22, waar David vraagt om verlossing van zijn volk.
Lijden aan de kerk is dan ook, naast en boven het persoonlijke element, lijden in je ambt. Lijden in het ambt van alle gelovigen.
Een ambt is een taak die je wordt opgedragen door iemand die boven je staat. Het ambt van alle gelovigen is ons opgedragen door de Heere Christus, het Hoofd van de kerk. Òns Hoofd.
Als je lijdt aan de kerk, dan is dat altijd veel meer dan een persoonlijk iets. Dan heeft dat te maken met je dienst aan Christus. Met de dienst van de kerk aan Christus.
Als we dat echt beseffen kunnen we met dat lijden misschien ook op een andere, troostrijke manier omgaan.
(wordt vervolgd)
[1] Het kerkschip biet behouden vaart, H.J. Schilder, Uitg. Van den Berg, Kampen, 1981, pag. 166-172. Zeer de moeite waard om het hele hoofdstuk eens te lezen, als u er de hand op kunt leggen.
[2] Zie ook Heidelbergse Catechismus, Zondag 12, vr./antw. 32.
