LEZEN: Zach. 14:10-19
In vers 10 zien we in oudtestamentische beschrijving het nieuwe Jeruzalem oprijzen als de stad van de fundamenten, waarop alle aandacht gericht wordt. Daar woont de Koning, daar staan de koninklijke perskuipen, ten dienste van koninklijke feesten. Alle gelovigen mogen daar wonen, er is vrede en geen banvloek: er is geen plaats voor zondaars (vs.11; Openb. 21:27).
Sinds Pinksteren worden ook gelovigen uit de heidenvolken vergaderd. Als vervulling van de dure beloften aan Abraham gedaan, dat hij een vader van vele volken zal worden. Vanaf dan gaat het evangelie van het Koninkrijk de wereld over.
Tegelijk gaan er ook plagen de wereld over, vergelijkbaar met de plagen over Egypte, en wordt het lot van hen die zich niet bekeren en niet geloven de hel, de eeuwige dood (vs.12).
Er is een oneindig verschil tussen hen, die mogen delen in het eeuwige leven, en hen die blijven in de eeuwige dood.
Zacharia spreekt in vers 16 over het feest van de verlossing. Daar staat op oudtestamentische wijze hoe groot deze vreugde is voor gelovigen uit de heidenen. Ook zij worden overgeblevenen genoemd: uitverkoren onder de heidenvolken; ze zijn overwonnen door het Evangelie; ze hebben de Heere lief gekregen en eren Hem door in Zijn wegen te wandelen als medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God.
Het Loofhuttenfeest was één van de drie grote feesten van het OT. Elke gelovige trok dan op naar Jeruzalem om zeven dagen lang te vieren dat God Zijn volk in de woestijn heeft bewaard en verzorgd. Ze woonden in loofhutten, aten van de nieuwe oogst en zongen samen hun lofzangen tot de Heere.
Het was juist op het Loofhuttenfeest dat de Heere Jezus Zich in Jeruzalem kenbaar maakte als de Bron van het levende water (Joh.7, Openb.22:17).
Zij die zich niet bekeren tot het evangelie, blijven liggen onder de toorn van God (vs.17). Hen treft Zijn plaag. Geen regen is in het Midden-Oosten een zware straf die het leven aantast (Deut. 28:22,23). Wie de Christus verwerpt, ervaart smart op smart.
Wat is voor ons het feest van de verlossing?
Zingen: Ps. 96:2,4
