Geroepen tot saamhorigheid IV

Hoe zit het nu met de verhoudingen in het kerkverband? Zelfstandige plaatselijke kerken en toch meerdere vergaderingen?

Niet heersen maar dienen
Het belangrijkste principe van het kerkverband is het dienstbaar zijn aan elkaar. Geen gelegenheid om te heersen, op welke manier dan ook maar om inderdaad sámen zaken te regelen en sámen besluiten te nemen. Dat is elkaar als kerken dienen.

Dat is ook vastgelegd in onze gereformeerde kerkorde. Zeg maar de “grondwet” van ons kerkverbond. De basisafspraken die we hebben vastgelegd om in goede orde, zoals ook de Bijbel aangeeft (o.a. naar I Kor. 14: 40: “Laat alle dingen op een gepaste wijze en in goede orde gebeuren.”).

We halen nu een paar van die afspraken uit de Kerkorde naar voren.

Alle kerken gelijkwaardig
In art. 83 van de Kerkorde hebben we afgesproken: “Geen kerk mag over andere kerken, geen ambtsdrager over andere ambtsdragers, op welke wijze ook, heersen.” Al in de tijd van de Grote Reformatie beseften de gereformeerde kerken hun roeping tot saamhorigheid. Op de eerste synode, in 1571, in Emden, werd een eerste versie van onze huidige kerkorde vastgesteld. De kerken kwamen uit een situatie van absolutie hiërarchie, een duidelijke rangorde in de gezagsverhoudingen, van hoog naar laag. In de rooms-katholieke kerk was de kerk te Rome uitgegroeid tot heersende kerk, met de paus aan het hoofd. Eén centraal geleide kerkelijke organisatie. Dat mocht nooit meer zo zijn. Art. 83 was dan ook in die eerste kerkorde artikel 1! Alle kerken in het verband zijn volkomen gelijkwaardig. Los van grootte, wel of geen predikant, vele geleerden of eenvoudige mensen. Dat geldt in het kerkverband en dat geldt ook binnen de kerkenraad.

Niet uit zichzelf
In art. 30 lezen we: “Een meerdere vergadering mag slechts zaken in behandeling nemen die de kerken in haar ressort gemeenschappelijk aangaan of die in de mindere vergadering niet konden worden afgehandeld.

Betreft het een nieuwe zaak die vanuit de kerken aan de orde wordt gesteld, dan kan deze alleen in de weg van voorbereiding door de mindere vergadering op de agenda van de meerdere vergadering worden geplaatst.”

Alweer: niet heersen maar elkaar dienen. Meerdere vergaderingen kunnen en mogen niet heersen over de kerken. Dat wordt door dit artikel helder tegen gegaan. Een classis of een synode màg niet zomaar allerlei zaken bespreken. Laat staan daar besluiten over nemen. Het moet altijd gaan over zaken die a.h.w. automatisch alle kerken aangaan. (Denk bijv. aan de vraag: hoe gaan we als kerken om met de wetgeving over AvG). Of over zaken die vanuit een pláátselijke kerk zijn aangedragen. Geen willekeur en geen mogelijkheid voor meerdere vergaderingen om uit zichzelf onderwerpen aan de orde te stellen.

Wel gezag maar afgeleid
Toch kunnen meerdere vergaderingen wel besluiten nemen. Over zaken die op de juiste manier, in overeenstemming met de Kerkorde, op de vergadering zijn gekomen. Dat is ook nodig. Zonder gezamenlijke besluitvorming zou het kerkverband niet werken. Meerdere vergaderingen, geen hógere, u weet dat wel, betekent heel eenvoudig dat daar meerdere kerken bijeen zijn. Door middel van afgevaardigden. Ze nemen samen die besluiten. Maar dat zijn dan wel beslúiten. Daar moeten de bijeengekomen kerken zich wel aan houden.

Art. 35: “De classis heeft de bevoegdheid rechtsgeldige uitspraken te doen ten opzichte van de kerkenraad. Dit geldt eveneens voor de particuliere synode ten opzichte van de classis en voor de generale synode ten opzichte van de particuliere synode.”

Zo gezien heeft een meerdere vergadering wel gezag over de mindere, en over de kerken. Maar dat is afgeleid gezag. Van heel andere aard dan het gezag van de kerkenraad. Ambtsdragers hebben ambtelijk gezag: ze zijn aangesteld door Christus. Meerdere vergaderingen hebben dat gezag niet. Ze mogen uitspraken doen omdat ze daarvoor gemachtigd zijn door de kerken.

Verbond
We komen er nog eens op terug: De Gereformeerde Kerken in Nederland hebben een confederatie, een verbond met elkaar gesloten. Dat functioneert in beginsel al meer dan 500 jaar. In een verbond zeggen deelnemende partijen elkaar iets toe. Ze beloven elkaar zaken. En in een verbond houd je die beloften aan elkaar. (Denk aan het Verbond dat de HEERE met ons heeft: Hij houdt onvoorwaardelijk Zijn beloften). Zo leert de Heilige Schrift ons: “maar laat uw woord ja ja zijn en uw nee nee; wat hierboven uitgaat, is uit de boze.” (Matt. 5: 37). Zó hebben we ons vrijwillig aan elkaar verbonden en onze roeping tot saamhorigheid ingevuld.

Afspraken uitvoeren
Dat betekent dat besluiten die genomen zijn volgens de aan elkaar beloofde regels nu ook door de kerken moeten worden  aanvaard en uitgevoerd. Uiteraard zijn die besluiten altijd ondergeschikt aan Gods Woord. Van de meerdere vergaderingen mag dan ook gevraagd worden om principiële besluiten uit de Schrift te onderbouwen. En dat geldt net zozeer in de verhouding kerkenraad-kerkleden. Daar ligt ook de belangrijkste mogelijkheid om bezwaar te maken tegen besluiten: als zij in strijd zijn met Schriftgegevens. Of in strijd met de Formulieren van Eenheid waarvan we belijden dat ze Gods Woord geheel naspreken.

Toetsingsrecht en toetsingsplicht
In de Kerkorde is nog een heel belangrijke afspraak neergelegd: art. 31. “Als iemand van oordeel is dat hem door een uitspraak van een mindere vergadering onrecht is aangedaan, kan hij zich beroepen op de meerdere vergadering.
De uitspraak die bij meerderheid van stemmen gedaan is, zal als bindend worden aanvaard, tenzij bewezen wordt dat zij in strijd is met het Woord van God of met de kerkorde.”

In ons kerkverbond hebben niet alleen vergaderingen en ambtsdragers rechten en plichten maar ook de léden van de kerken. Alle kerkleden zijn bekleed met het ambt van alle gelovigen. Dat belijden we in Zondag 12 van de Heidelbergse Catechismus, vr./antw. 31. Dat betekent dat we op grond van dat ambt ook elkaar, als kerkleden, moeten bouwen en zo nodig vermanen. (Hebr. 3: 13: “maar vermaan elkaar elke dag”; I Tess. 1: 5: “Bemoedig elkaar daarom, en bouw de één de ander op, zoals u trouwens al doet”; I Tess. 5: 21: ”Beproef alle dingen, behoud het goede.”).

Individuele kerkleden hebben alles te maken met het kerkverband. Ze zijn er heel nauw bij betrokken. Ze kunnen en mogen niet alles maar willoos en fatalistisch overlaten aan kerkenraad en meerdere vergaderingen. Alle kerkleden zijn mòndige leden, waarin de Heilige Geest werkt.

Kerkleden hebben dan ook het recht, ja, en zelfs de plicht om besluiten in het kerkverband, van kerkenraad, classis en synode te toetsen. Na te gaan of ze inderdaad passen in het kerkverbond: nagaan of ze niet in strijd zijn  met Gods Woord.

Uiteraard ieder naar eigen vermogen. De Geest heeft niet iedereen voorzien van de zelfde gaven. Maar dat recht en  die plicht zijn werkelijkheid. Daar mogen kerkleden zich niet van af maken.

Gelegenheid
Voor het hele kerkverband, voor alle kerkelijke vergaderingen houdt dat de roeping in om daar ook de gelegenheid voor te geven. Om het kerkleden mogelijk te maken hun toetsingsplicht uit te oefenen. Door de leden van de kerken zoveel mogelijk te informeren. Actief. Door transparant te zijn. (Uitgezonderd natuurlijk wat betreft zaken die door hun aard vertrouwelijk zijn). Door een cultuur van besloten  overleggen en “achterkamertjes”, zó verleidelijk, te voorkomen. Door kerkleden vertrouwen  te geven en hen zo nodig ook te wijzen op hun roeping. Door naar hen te luisteren.
Door de hele kerkgeschiedenis heen worden het recht en de roeping tot toetsing nogal eens verwaarloosd. Tot vaak grote schade van de gemeente van Christus.

Een kerkverband dat een kerkverbònd is. Gefundeerd op Christus. Geroepen in Zijn Naam tot saamhorigheid.

Maar wat als leden van dat kerkverbond de afgesproken verhoudingen niet aanvaarden? Daarover willen we in een volgend artikel, aan de hand van de geschiedenis van Gods Kerk, iets laten zien.

(wordt vervolgd)

Pdf maken (via Printen)